H. Paus Paulus VI - 24 juni 1967
“Gegrepen door Christus” (Fil. 3, 12) zó sterk, dat hij zich geheel aan Hem overgeeft, wordt de priester meer gelijkvormig aan Christus ook in de liefde, waarmee de eeuwige Hogepriester de Kerk, zijn lichaam, heeft liefgehad en zich voor haar heeft overgeleverd om haar te bezitten als een stralende bruid, heilig en onbesmet Vgl. Ef. 5, 25 . Want de gewijde maagdelijkheid van de priesters is een teken van de maagdelijke liefde van Christus voor zijn Kerk en van de maagdelijke en bovennatuurlijke vruchtbaarheid van deze verbintenis, waaruit Gods kinderen “niet uit bloed, noch uit begeerte van het vlees” (Joh. 1, 13) worden geboren Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 42 Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over het leven en dienst van de priester, Presbyterorum Ordinis (7 dec 1965), 16.