H. Paus Paulus VI - 24 juni 1967
Jezus, die zelf de eerste dienaars van het heil uitkoos en wilde dat zij de “geheimen van het koninkrijk zouden kennen” , dat zij op heel bijzondere wijze Gods medehelpers en zijn gezanten zouden zijn Vgl. 2 Kor. 5, 20 , die hen vrienden en broeders noemde Vgl. Joh. 15, 15 Vgl. Joh. 10, 17 , en voor wie Hij zich aan God toewijdde, opdat ook zij in de waarheid aan Hem toegewijd zouden zijn Vgl. Joh. 17, 19 , Hij heeft ook een rijke beloning in het vooruitzicht gesteld aan allen, die huis, gezin, vrouw en kinderen zouden verlaten omwille van het koninkrijk Gods Vgl. Lc. 18, 29-30 . Hij heeft zelfs met mysterieuze woorden, vol van belofte, tot de mensen de uitnodiging gericht, zich nog volmaakter aan het koninkrijk Gods toe te wijden door de maagdelijkheid Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over het leven en dienst van de priester, Presbyterorum Ordinis (7 dec 1965), 16, op grond van een bijzondere gave Vgl. Mt. 19, 11 . De reden, waarom iemand aan deze gave beantwoordt, is het koninkrijk der hemelen Vgl. Mt. 19, 12 . Dit koninkrijk der hemelen Vgl. Lc. 18, 29-30 , het Evangelie (Mc. 10, 29-30) en de naam van Christus (Mt. 19, 29) zijn eveneens het motief, waarom Jezus mensen roept tot vrijwillige, maar moeizame apostolische arbeid, waardoor men inniger deelt in het lot van Jezus zelf.