H. Paus Paulus VI - 24 juni 1967
Het christelijke priesterschap, dat iets nieuws is, kan alleen worden begrepen in het licht van Christus, de eeuwige Hogepriester van allen, die het priesterschap van zijn bedienaars heeft ingesteld als een werkelijke deelname aan zijn eigen éne Priesterschap. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 28 Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over het leven en dienst van de priester, Presbyterorum Ordinis (7 dec 1965), 2. De helper van Christus, belast met het beheer van Gods geheimen Vgl. 1 Kor. 4, 1 , heeft dus in Christus ook zijn onmiddellijke voorbeeld en zijn hoogste ideaal. Vgl. 1 Kor. 11, 1 Want de Heer Jezus, de eniggeboren Zoon van God, dor de Vader in de wereld gezonden, is mens geworden, opdat de mensheid, onderworpen aan zonde en dood, zou herboren worden, en door een nieuwe geboorte Vgl. Joh. 3, 5 Vgl. Tit. 3, 5 het koninkrijk der hemelen zou binnengaan. Deze nieuwe schepping Vgl. 2 Kor. 5, 17 Vgl. Gal. 6, 15 heeft de Heer Jezus in volledige gehoorzaamheid aan de wil van de Vader Vgl. Joh. 4, 34 Vgl. Joh. 17, 14 voltooit door het Paasgeheim, door een nieuwe, verheven, goddelijke levensvorm binnen te voeren in de tijd en in de wereld, een levensvorm, waardoor de situatie van de mensheid ingrijpend is gewijzigd. Vgl. Gal. 3, 28