H. Paus Paulus VI - 24 juni 1967
Zeker, het charisma van de roeping tot het priesterschap, dat gericht is op de goddelijke eredienst en op de godsdienstige verzorging van het christenvolk, verschilt van het charisma, waardoor men het celibaat kiest als een aan God gewijde levensstaat. (Zie boven nrs. 5 en 7) Maar de roeping tot het priesterschap, hoewel door God geschonken, komt pas tot voltooiing en resultaat door het onderzoek en de goedkeuring van hem, die de macht en de verantwoordelijkheid draagt voor het dienstwerk aan het christenvolk. En daarom behoort het tot de competentie van de kerkelijke overheid om, naar gelang van de omstandigheden van plaats en tijd, te bepalen, aan welke vereisten degenen moeten voldoen, wie de geestelijke belangen van de menen en de dienst van de Kerk zullen worden toevertrouwd, en welke kwaliteiten zij moeten bezitten.