
Paus Leo XIII - 15 augustus 1889
Dat de H. Jozef zo bijzonder als patroon der Kerk beschouwd wordt, en de Kerk van haar kant zich van zijn schuts en bescherming zeer veel voorstelt, dat vindt hier vooral zijn grond en verklaring in: hij was de man van Maria en, naar men meende, de vader van Jezus Christus. Daar zijn al zijn waardigheid, genade, heiligheid en glorie uit voortgekomen.
Zeker, de waardigheid van moeder Gods is zo verheven, dat er niets hogers kan geschapen worden. Maar op grond van het huwelijk, dat St. Jozef met de allerzaligste Maagd verbond-, benaderde hij althans, en dit ontwijfelbaar en meer dan wie ook, die allesovertreffende waardigheid, waardoor de Moeder Gods alle geschapen wezens ver te boven gaat. Het huwelijk toch is de allersterkste en innigste vereniging en brengt uiteraard onderlinge gemeenschap van goederen mee. Derhalve, als God St. Jozef tot bruidegom gaf aan de Maagd, gaf Hij hem zeker niet alleen om haar levensgezel, de getuige van haar maagdelijkheid en de beschermer van haar eer te zijn, maar ook, door het huwelijksverbond zelf, om te delen in haar verheven waardigheid.
Ook in dit opzicht steekt hij door verheven waardigheid boven allen uit, dat hij bij goddelijk raadsbesluit bewaarder is geweest van Gods Zoon, beschouwd als hij werd als diens vader in de mening der mensen. Daar vloeide vanzelf uit voort, dat het Woord Gods in alle bescheidenheid aan Jozef onderdanig was, naar diens bevelen luisterde en hem alle eer bewees, die kinderen aan hun vader verschuldigd zijn.
Uit deze dubbele waardigheid nu volgden vanzelf de plichten die de natuur aan huisvaders heeft voorgeschreven. Van het goddelijk huisgezin, aan het hoofd waarvan St. Jozef stond, moest hij de wettelijke en natuurlijke bewaker, verzorger en verdediger zijn. Zulke plichten en taken heeft hij, zolang zijn leven op aarde duurde, werkelijk vervuld. Met de grootste liefde en met volharding van lederen dag deed hij zijn best om zorg te dragen voor zijn echtgenote en het goddelijk Kind. Wat zij beiden aan voedsel en kleding behoefden placht hij hun door zijn arbeid te verschaffen; het levensgevaar dat hun door ‘s konings nijd bedreigde weerde hij af door met hen naar een veilige plaats te vluchten; in de ongemakken der reizen en de ontberingen der ballingschap toonde hij zich én voor de Maagd én voor Jezus een trouwen gezel, helper en trooster.
Welnu, het goddelijk huisgezin, dat Jozef met vaderlijke macht bestuurde, bevatte de kiemen de beginnende Kerk. Gelijk de allerheiligste Maagd de Moeder is van Jezus Christus, zo is zij het ook van alle Christenen; hen toch heeft zij op den Calvarieberg in de uiterste folterpijnen van den Verlosser het leven geschonken. En van Zijn kant is Jezus Christus als de Eerstgeborene der Christenen, die door aanneming en verlossing Zijn broeders zijn.
Aan die omstandigheden is het als oorzaak toe te schrijven, dat de heilige aartsvader als aan hem bijzonder toevertrouwd beschouwt de menigte Christenen waaruit de Kerk bestaat, dat is die talrijke en over alle landen verspreide familie, ten opzichte waarvan hij, als man van Maria en vader van Jezus Christus, een bijna vaderlijk gezag bezit. Gelijk hij dus eenmaal het huisgezin van Nazareth in alle voorkomende omstandigheden nauwgezet placht te behoeden, zo past het ook en hoort het echt bij St. Jozef, dat hij nu de Kerk van Christus vanuit den hemel als patroon beschermt en verdedigt.