H. Paus Johannes Paulus II - 30 december 1980
Want, beste vrienden, de kerkelijke eenheid is inderdaad een diep geheim dat onze eigen ideeën, onze inspanningen en verlangens ver te boven gaat. De vaders van het tweede Vaticaans concilie hebben dit geheim van de Kerk, het volk van God, diepgaand bemediteerd. De Constitutie, 2e Vaticaans Concilie - Constitutie
Lumen Gentium
Over de Kerk
(21 november 1964) en andere Concilieteksten getuigen er nog van. „Deze eenheid – aldus Conciliedecreet over het oecumenisme 2e Vaticaans Concilie - Decreet
Unitatis Redintegratio
Over de oecumene
(21 november 1964) – heeft Christus vanaf het begin aan Zijn Kerk geschonken” 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over de oecumene, Unitatis Redintegratio (21 nov 1964), 3; maar tegelijkertijd is waar dat zij onophoudelijk moet worden nagestreefd en dat zij voor alle christenen opnieuw moet worden opgebouwd.
In zekere zijn bestonden en bestaan er geen christenen voordat er Kerk is, en christenen kunnen evenmin in onafhankelijkheid van de Kerk hun christen – zijn waarmaken. Het is veeleer zo dat, om christen te worden, de mensen zich bij de Kerk aansluiten, bij haar die als één en enig volk geboren is uit het plan van God, de Vader, uit het offer van Christus en uit de gave van de heilige Geest. „God heeft allen die gelovig opzien naar Jezus, de bewerker van het heil, beginsel van eenheid en vrede, samengeroepen en tot Kerk gemaakt, opdat zij – de Kerk – voor de ogen van allen en van ieder afzonderlijk het zichtbare sakrament zou zijn van deze heilzame eenheid” 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 9. De eenheid is niet louter het resultaat van het luisteren naar een en dezelfde evangelische boodschap. Het is trouwens de Kerk door wie ons deze boodschap wordt overgeleverd!
De eenheid heeft een mystieke diepte: door het geloof en door het Doopsel in de Naam van de Vader, de Zoon en de heilige Geest, worden wij opgenomen in één en hetzelfde Lichaam van Christus, en het is dezelfde Geest die ons rechtvaardigt en die de ziel is van ons Christelijk leven: Er is maar één Lichaam en slechts één Geest, zoals gij ook geroepen zijt tot één en dezelfde hoop waarvoor Gods roeping borg staat; één Heer, één geloof, één doop” (Ef. 4, 4-5). Dit is de enige bron waaraan zowel in onze dagen als tijdens de dageraad van de Kerk de eenheid „in de leer van de apostelen en de gemeenschap, in het breken van het brood en het gebed” , ontspringt en zich als vereiste stelt Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 13. De structuur zelf van de Kerk, mét haar hiërarchie en haar Sacramenten, doet niets anders dan deze wezenlijke eenheid die zij van Christus, haar Hoofd, heeft ontvangen, tot uitdrukking brengen en verwerkelijken. Deze aan de Kerk van Christus inwendige eenheid vormt tenslotte „voor heel het menselijk geslacht de krachtigste kiem van eenheid, hoop en heil” 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 9. Van meet af aan is deze genade aan de Kerk als haar roeping gegeven.
Maar dat wil nog niet zeggen dat dan ook alle kinderen van de Kerk in overeenstemming leven met deze genade en roeping. Christus zelf, die dit ééngemaakte volk gewonnen heeft door zijn kruis en die de voorwaarden en wegen van de eenheid heeft aangegeven, heeft op de gevaren gewezen van de verdeeldheid onder hen die in Hem zouden geloven. Vandaar dat hij met zoveel aandrang ervoor gebeden heeft dat die bedreigingen overwonnen zouden worden: „opdat zij allen één mogen zijn zoals Gij, Vader, in Mij en Ik in U; opdat... de wereld gelove dat Gij Mij gezonden hebt” (Joh. 17, 21). De eenheid geeft zich met andere woorden te kennen als een fundamenteel en wezenlijk kenmerk van de Kerk, maar haar verwerkelijking blijkt moeilijk en vindt hindernissen op haar weg, tenminste... wanneer wij de diepe eenheid zoeken die Christus verlangt. Want het is een feit dat zich in deze ene Kerk van God al van meet af aan bepaalde scheuringen hebben voorgedaan Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over de oecumene, Unitatis Redintegratio (21 nov 1964), 3. Ook later heeft de Kerk nog ernstige verdeeldheden ondergaan. Onze generatie heeft die geërfd en lijdt eronder, terwijl zij ook zelf soms weer nieuwe en andere verdeeldheden veroorzaakt. Voor dit lijden, voor deze zo tegen het eigenlijke wezen van de Kerk ingaande realiteit, voor deze „anomalie” , zijn juist jullie heel in het bijzonder gevoelig. En dat is een goed teken! Want het is de trouw aan Christus die ons de ernstige plicht oplegt om de volledige eenheid weer opnieuw op te bouwen.