H. Paus Johannes Paulus II - 22 oktober 1996
Aan de leden van de Pauselijke Academie voor Wetenschappen
Het is met groot genoegen dat ik bij gelegenheid van uw plenaire zitting een hartelijke groet mag richten tot u, meneer de President en u allen die deel uitmaken van de Pauselijke Academie voor Wetenschappen. In het bijzonder richt ik mijn wensen tot de nieuwe leden van de Academie, die voor de eerste keer gekomen zijn om deel te nemen aan uw werk. Ik wil ook graag de leden van de Academie memoreren, die het afgelopen jaar zijn overleden en die ik toevertrouw aan de Heer van het leven.
In de loop van deze plenaire zitting leidt u een "overweging over de wetenschap bij het aanbreken van het derde millennium", waarbij u begint om de belangrijkste problemen vast te stellen, die de wetenschappen voortbrengen, en die een invloed hebben op de toekomst van de mensheid. Door uw werkwijze bakent u de wegen van de oplossingen af, die aan de gehele mensengemeenschap ten goede komen. In het bereik van de onbezielde en bezielde natuur doet de evolutie van de wetenschap en haar toepassingen nieuwe vragen rijzen. De kerk zal er nog beter de draagwijdte van inzien, als zij er de essentiële aspecten van leert kennen. Op deze manier zal zij, overeenkomstig haar specifieke zending, criteria kunnen bieden om de morele gedragslijn te onderscheiden, waartoe de mens is geroepen met het oog op zijn volledige heil.
Alvorens u enige meer specifieke gedachten voor te leggen over het thema van de oorsprong van het leven, en van de evolutie, zou ik eraan willen herinneren, dat het leergezag van de kerk zich al heeft uitgesproken over deze themata, in het kader van haar eigen competentie. Ik zal hier twee voorbeelden van citeren. In zijn Encycliek Paus Pius XII - Encycliek
Humani Generis
Over sommige valse meningen die de grondslagen van de Katholieke leer dreigen te ondermijnen
(12 augustus 1950) (1950), had mijn voorganger Pius XII al bevestigd dat er geen tegenstelling was tussen de evolutie en de geloofsleer over de mens en zijn roeping, mits bepaalde vaste punten niet uit het oog verloren zouden worden. Paus Pius XII, Encycliek, Over sommige valse meningen die de grondslagen van de Katholieke leer dreigen te ondermijnen, Humani Generis (12 aug 1950), 36
Toen ik op H. Paus Johannes Paulus II - Toespraak
Over Galileo Galileï
Tot de deelnemers aan de algemene vergadering van de Pauselijke academie van wetenschappen (31 oktober 1992) ontving heb ik van mijn kant de gelegenheid gehad om, naar aanleiding van Galileï, de aandacht te vestigen op de noodzaak van een strikte hermeneutiek, voor de correcte interpretatie van het geïnspireerde woord. Het is nodig om de eigen betekenis van de Schrift goed af te bakenen, terwijl men onjuiste interpretaties opzij schuift, die haar doen zeggen wat niet in haar bedoeling ligt. Om het terrein van hun eigen studie-object goed te markeren, moeten exegeet en de theoloog op de hoogte blijven van de resultaten, waartoe de natuurwetenschappen leiden. H. Paus Johannes Paulus II, Toespraak, Bij gelegenheid van het eerste eeuwfeest van de Encycliek "Providentissimus Deus" en de 50e verjaardag van de Encycliek "Divino Afflante Spiritu" (23 apr 1993), 13. waarin de aankondiging van het document De interpretatie van de bijbel in de kerk
Rekening houdend met de stand van het wetenschappelijk onderzoek van die tijd, alsmede met de eigen eisen van de theologie, beschouwde de Encycliek Paus Pius XII - Encycliek
Humani Generis
Over sommige valse meningen die de grondslagen van de Katholieke leer dreigen te ondermijnen
(12 augustus 1950) de leer van het 'evolutionisme' als een serieuze hypothese, die een dieper onderzoek en reflectie waard is, evenals de tegenovergestelde hypothese. Pius XII voegde er twee voorwaarden van methodische aard aan toe:
Vandaag de dag, bijna een halve eeuw na de verschijning van de encycliek, leiden nieuwe gegevens ertoe, om in de evolutietheorie meer dan een hypothese te zien. Het is inderdaad opmerkelijk dat deze theorie zich geleidelijk aan heeft opgelegd aan het denken van de onderzoekers, ten gevolge van een reeks ontdekkingen in diverse wetenschappelijke disciplines. De overeenkomst - die gezocht noch uitgelokt is - van de resultaten van onderzoekingen, die onafhankelijk van elkaar zijn uitgevoerd, vormt op zich al een veelbetekenend argument ten gunste van deze theorie. Wat is het belang van een dergelijke theorie? Om op deze vraag te kunnen ingaan, moet men de het terrein van de kenleer betreden. Een theorie is een meta-wetenschappelijke uitwerking, onderscheiden van de resultaten van de observatie, maar wel daaraan verwant. Hierdoor kan een geheel van gegevens en feiten, die onafhankelijk van elkaar staan, in een integrale uitleg geïnterpreteerd en met elkaar in verband gebracht worden. De theorie bewijst haar waarde in de mate waarin zij voor verificatie vatbaar is. Zij wordt voortdurend op het niveau van de feiten beoordeeld. Daar waar zij niet langer meer door de feiten bewezen wordt, toont zij haar beperkingen en haar ontoereikendheid. Zij moet dan worden herijkt. Bovendien ontleent de uitwerking van een theorie als die van de evolutie bepaalde concepten aan de natuurfilosofie, hoewel zij gehoorzaamt aan de eis van verwantschap met de gegevens van de observatie. En eerlijk gezegd, kan men beter van evolutietheorieën spreken, dan van de evolutietheorie. Deze veelheid hangt aan de ene kant af van de verscheidenheid aan verklaringen die met betrekking tot het mechanisme van de evolutie geopperd zijn, en aan de andere kant van de diverse filosofieën waarnaar verwezen wordt. Zo bestaan er materialistische en reductionistische versies, en spiritualistische versies. Het oordeel hierover behoort tot de eigen competentie van de filosofie, en daarnaast, dat van de theologie.
Als besluit zou ik een evangelische waarheid naar voren willen halen, die met een stralender licht de horizon van uw onderzoekingen over de oorsprong en de ontwikkeling van de levende materie kan bijlichten. De Bijbel bevat inderdaad een buitengewone levensboodschap. Terwijl zij de hoogste bestaansvormen karakteriseert, biedt zij een visie van wijsheid over het leven. Deze visie heeft mij geleid in de encycliek, die ik gewijd heb aan het respect voor het menselijk leven en waaraan ik precies de titel H. Paus Johannes Paulus II - Encycliek
Evangelium Vitae
Over de waarde en de onaantastbaarheid van het menselijk leven
(25 maart 1995) heb gegeven. Het is veelbetekenend dat in het Johannesevangelie, het leven het Goddelijk licht aanduidt, dat Christus ons overbrengt. Wij zijn geroepen om het eeuwig leven binnen te gaan, dat wil zeggen in de eeuwigheid van de Goddelijke gelukzaligheid. Om ons te wapenen tegen de grote bekoringen die ons belagen, haalt onze Heer de woorden van Deuteronomium aan: "Niet van brood alleen leeft de mens, maar van alles wat uit de mond van God voortkomt" (Mt. 4, 4) Vgl. Dt. 8, 3
. Verder is het leven een van de mooiste titels die de bijbel heeft toegekend aan God. Hij is de levende God.
Van ganser harte roep ik over u en uw dierbaren de overvloed van de Goddelijke zegeningen af.
Vaticaanstad, 22 oktober 1996
Paus Johannes Paulus II