H. Paus Johannes Paulus II - 25 maart 1981
Dierbare broeders in het episcopaat
De herdenking van het zestien honderdste jaar sinds het Eerste Concilie van Constantinopel dat in het jaar 381 werd gehouden, brengt ons ertoe u deze brief te schrijven, die een theologische en pastorale aansporing bevat die diep uit ons hart komt. Zoals wij echter in het begin van dit nieuwe jaar in de Sint Pietersbasiliek hebben verkondigd was dat Concilie
"na het Concilie van Nicea het Tweede Oecumenisch Concilie van de Kerk waaraan wij een 'geloofsbelijdenis' danken, die nog steeds in de liturgie wordt gebruikt. De bijzondere erfenis echter van dat Concilie is de leer over de Heilige Geest, die door de Latijnse liturgie als volgt onder woorden wordt gebracht: 'Ik geloof in de Heilige Geest, die Heer is en het leven geeft ... die met de Vader en de Zoon tezamen wordt aanbeden en verheerlijkt; die gesproken heeft door de profeten." H. Paus Johannes Paulus II, Homilie, Tijdens de H. Mis op Wereldvredeszondag 1981, De vrede tussen de mensen en de volken is de vrucht van de broederschap (1 jan 1981), 2
De woorden die in de geloofsbelijdenis van zovele eeuwen christendom worden herhaald, zullen ons derhalve in dit jaar de bijzondere betekenis van de leer zowel als van de gezindheid bieden, en - nu weldra het derde millennium aanbreekt van het bewonderenswaardige verrijkte en beproefde leven van de Kerk, welke door de kracht van de Heilige Geest altijd deel heeft aan het kruis en de verrijzenis van Christus - ons herinneren aan de nauwe banden die onze tijd verbinden met de kerk van de vierde eeuw, in een unieke voortzetting van haar eerste oorsprong en in trouw aan de leer van het Evangelie en de apostolische prediking.
Wat wij gezegd hebben, is al voldoende om te begrijpen hoe de leer van het Eerste Concilie van Constantinopel ook nu nog als het ware de verklaring blijft van het ene gemeenschappelijke geloof van de kerk en van iedere christelijke godsdienst. Terwijl wij datzelfde geloof echter belijden - zoals wij telkens doen wanneer wij de geloofsbelijdenis uitspreken - en het koesteren bij het aanstaande eeuwfeest, willen wij naar voren brengen wat ons, ondanks de in de loop der eeuwen gerezen onenigheden, met al onze broeders verbindt. Terwijl wij dit feest dan zestienhonderd jaar na het Eerste Concilie van Constantinopel vieren, danken wij God voor de waarheid van de Heer, die krachtens datzelfde geloof de wegen van ons geloof en van ons leven verlicht door de voorschriften van dat Concilie. Deze herdenking is er niet alleen op gericht, dat de geloofsformule die reeds zestien eeuwen lang in de Kerk van kracht is, wordt herdacht, maar eveneens dat - in overdenkingen en verkondiging, alsmede in verhandelingen van spiritualiteit en theologie - die goddelijke kracht van de Persoon die het leven geeft, dieper in ons hart wordt geprent, die hypostatische gave, dat wil zeggen, die Heer is en het leven geeft, die derde Persoon van de allerheiligste Drie-eenheid, aan wie door dat geloof alle gelovigen en de hele kerk deel hebben. De Heilige Geest namelijk blijft voortdurend leven schenken aan de kerk, die Hij voortstuwt op de weg van heiligheid en liefde. Zoals de heilige Ambrosius zo duidelijk leert in zijn geschrift H. Ambrosius van Milaan
De Spiritu Sancto ():
'Ofschoon ontoegankelijk van nature, is Hij toch door zijn goedheid ontvankelijk voor ons, doordat Hij alles met zijn kracht vervult, maar dan zo dat Hij zich alleen aan de rechtvaardigen meedeelt; eenvoudig van wezen en rijk aan kracht is Hij bij ieder aanwezig en deelt Hij aan ieder van zichzelf mee en blijft toch overal onverdeeld.' H. Ambrosius van Milaan, De Spiritu Sancto. I, V, 72; ed. O Faller, CSEL 79, Wenen 1964, blz. 45
Bovendien herinnert de herdenking van het Concilie van Constantinopel, dat het tweede oecumenisch concilie van de Kerk was, ons christenen, mensen van dit weldra ten einde lopende tweede millennium, er aan, hoe groot in de eerste eeuwen van het eerste millennium bij de steeds toenemende menigte gelovigen de noodzaak werd gevoeld om in de belijdenis van de kerk op de juiste wijze het ondoorgrondelijk mysterie van God in diens absolute transcendentie te begrijpen en uit te spreken: het mysterie van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest. Zoals de andere grote leerstellingen van de christelijke waarheid en het christelijk leven vraagt dat mysterie op de eerste plaats de aandacht van de gelovigen. Over die waarheden ontstonden ook verschillende van elkaar ook weer afwijkende interpretaties, die om een uitspraak van de kerk vroegen, om een plechtige uitspraak namelijk, gegeven krachtens de belofte van Christus in het cenakel: "De Helper, de Heilige Geest, die de Vader in mijn Naam zal zenden, Hij zal u alles leren ... wat Ik u gezegd heb" (Joh. 14, 26); "Hij, de Geest der waarheid, zal u tot de volle waarheid brengen" (Joh. 16, 13).
Zo moeten wij in de loop van het jaar 1981 met name de Heilige Geest danken, omdat Hij de kerk te midden van de vele onbestendigheden van het menselijk denken in staat stelde haar eigen geloof te verklaren, en hoewel dat gebeurde volgens het bijzondere spraakgebruik van die tijd, was het toch geheel in overeenstemming met de 'volle waarheid'.
"Ik geloof ook in de Heilige Geest, die Heer is en het leven geeft, die voortkomt uit de Vader; die met de Vader en de Zoon tezamen wordt aanbeden en verheerlijkt; die gesproken heeft door de profeten":
met deze woorden spreekt de geloofsbelijdenis van het Eerste Concilie van Constantinopel in het jaar 381 Zo is het voor het eerst in de akten van het Concilie van Chalcedon geciteerd, act. II: Uitgave E. Schwartz, Acta Conciliorum Oecumenicorum, II Concilium universale Chalcedonense, Berlijn en Leipzig 1927-32, I, 2, p. 80; vgl. ook Conciliorum Oecumenicorum Decreta, Bologna 1973, p. 24 waardoor het mysterie van de Heilige Geest wordt aangeduid en zijn afkomst uit de Vader, terwijl tevens de eenheid en de gelijkheid van deze Heilige Geest met de Vader en de Zoon wordt bevestigd.