H. Paus Johannes Paulus II - 25 maart 1981
Bovendien herinnert de herdenking van het Concilie van Constantinopel, dat het tweede oecumenisch concilie van de Kerk was, ons christenen, mensen van dit weldra ten einde lopende tweede millennium, er aan, hoe groot in de eerste eeuwen van het eerste millennium bij de steeds toenemende menigte gelovigen de noodzaak werd gevoeld om in de belijdenis van de kerk op de juiste wijze het ondoorgrondelijk mysterie van God in diens absolute transcendentie te begrijpen en uit te spreken: het mysterie van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest. Zoals de andere grote leerstellingen van de christelijke waarheid en het christelijk leven vraagt dat mysterie op de eerste plaats de aandacht van de gelovigen. Over die waarheden ontstonden ook verschillende van elkaar ook weer afwijkende interpretaties, die om een uitspraak van de kerk vroegen, om een plechtige uitspraak namelijk, gegeven krachtens de belofte van Christus in het cenakel: "De Helper, de Heilige Geest, die de Vader in mijn Naam zal zenden, Hij zal u alles leren ... wat Ik u gezegd heb" (Joh. 14, 26); "Hij, de Geest der waarheid, zal u tot de volle waarheid brengen" (Joh. 16, 13).
Zo moeten wij in de loop van het jaar 1981 met name de Heilige Geest danken, omdat Hij de kerk te midden van de vele onbestendigheden van het menselijk denken in staat stelde haar eigen geloof te verklaren, en hoewel dat gebeurde volgens het bijzondere spraakgebruik van die tijd, was het toch geheel in overeenstemming met de 'volle waarheid'.
"Ik geloof ook in de Heilige Geest, die Heer is en het leven geeft, die voortkomt uit de Vader; die met de Vader en de Zoon tezamen wordt aanbeden en verheerlijkt; die gesproken heeft door de profeten":
met deze woorden spreekt de geloofsbelijdenis van het Eerste Concilie van Constantinopel in het jaar 381 Zo is het voor het eerst in de akten van het Concilie van Chalcedon geciteerd, act. II: Uitgave E. Schwartz, Acta Conciliorum Oecumenicorum, II Concilium universale Chalcedonense, Berlijn en Leipzig 1927-32, I, 2, p. 80; vgl. ook Conciliorum Oecumenicorum Decreta, Bologna 1973, p. 24 waardoor het mysterie van de Heilige Geest wordt aangeduid en zijn afkomst uit de Vader, terwijl tevens de eenheid en de gelijkheid van deze Heilige Geest met de Vader en de Zoon wordt bevestigd.