H. Paus Johannes Paulus II - 2 mei 1995
Bij het besluiten van deze brief gaan mijn gedachten naar mijn dierbare broeders en zusters patriarchen, bisschoppen, priesters en diakens, monniken en monialen uit de kerken in het Oosten.
Op de drempel van het derde millennium horen wij allen in onze residenties de noodkreet van mensen die gebukt gaan onder de last van ernstig dreigende gevaren, en die, misschien zonder het zelf te weten, toch de door God gewilde geschiedenis van de liefde willen leren kennen. Deze mensen voelen aan, dat een straal van licht, als ze wordt opgevangen, de duisternis kan verdrijven waardoor het zicht op de tederheid van de Vader wordt versluierd.
Maria, “moeder van het nooit ondergaande hemellicht” Horologion, Akathist-hymne tot de heilige Moeder Gods, Ikos 5, “dageraad van de mystiek dag” Horologion, Akathist-hymne tot de heilige Moeder Gods, Ikos 5, “opgaan van de zon der heerlijkheid” Horlogion, Completen van de zondag (1 ste toon) in de byzantijnse liturgie, wil ons het Orientale Lumen laten zien.
Iedere dag opnieuw verschijnt vanuit het Oosten de zon van hoop, het licht dat de mensheid weer tot leven wekt. En volgens een lieflijk beeld zal onze Heiland juist vanuit het Oosten wederkeren Vgl. Mt. 24, 27 .
De mannen en vrouwen uit het Oosten zijn voor ons tekenen van de Heer die wederkeert. Wij mogen hen niet vergeten, niet alleen omdat zij ons dierbaar zijn als broeders en zusters die door dezelfde Heer zijn vrijgekocht, maar ook omdat een heilig heimwee naar de vele eeuwen waarin wij in volledige communio van geloof en liefde leefden, ons beweegt, en ons onze zonden en ons wederzijds onbegrip verwijtend voor ogen houdt. Wij hebben de wereld een gemeenschappelijk getuigenis onthouden waardoor zoveel tragedies voorkomen hadden kunnen worden, en de geschiedenis wellicht zelfs een andere wending zou hebben genomen.
Met droefheid beseffen wij nog niet te kunnen delen in dezelfde Eucharistie. Nu het millennium ten einde loopt en onze blik zich geheel toewendt naar de opgaande Zon, vinden wij, overal waarheen wij onze blikken en hart laten weiden, deze mannen en vrouwen vol dankbaarheid weer.
De echo van het evangelie – dat woord dat nooit teleurstelt – blijft krachtig klinken, en wordt alleen afgezwakt door onze scheiding: Christus roept luid, maar de mens heeft moeite zijn stem te horen, omdat wij er niet in slagen met één stem te spreken. Laten we samen luisteren naar het smeken van de mensen die Gods Woord in zijn volle omvang willen horen.
De woorden van het Westen hebben de woorden van het Oosten nodig opdat Gods Woord steeds verder zijn ondoorgrondelijke rijkdommen kan openbaren. Onze woorden zullen elkaar voor eeuwig in het hemelse Jeruzalem ontmoeten, maar wij vragen en willen dat op deze ontmoeting reeds vooruit wordt gelopen in de heilige Kerk die op weg is naar het volledige Koninkrijk.
Moge God de tijdsduur en afstand verkorten. Moge Christus, het Orientale Lumen, spoedig, zeer spoedig, ons geven te ontdekken dat wij, ondanks vele eeuwen van verwijdering, elkaar zeer nabij waren, omdat wij samen, misschien zonder het te beseffen, op weg waren naar de éne Heer, en dus naar elkaar.
Mogen de mensen van het derde millennium van deze ontdekking profiteren, wanneer zij eindelijk geraakt worden door een woord dat eenstemmig en dus geheel geloofwaardig is, gesproken door broeders en zusters die elkaar liefhebben en elkaar dankbaar zijn voor alles wat zij elkaar hebben gebonden. Zo zullen wij met de zuivere handen van de verzoening komen te staan voor God, en de mensen van deze wereld zullen een nieuwe geronde, reden hebben om te geloven en te hopen.
Samen met deze wensen geeft ik u allen mijn zegen.
Gegeven in het Vaticaan, 2 mei 1995, gedachtenisviering van de heilige Athanasius, bisschop en kerkleraar, in het zeventiende jaar van mijn pontificaat.
Paus Johannes Paulus II