H. Paus Johannes Paulus II - 2 mei 1995
Ik verlang vurig dat de woorden die Paulus vanuit het Oosten richtte tot de gelovigen van de Kerk van Rome, vandaag mogen weerklinken op de lippen van de Christenen in het Westen met betrekking tot hun broeders en zusters van de Oosterse Kerken: “In de eerste plaats breng ik door Jezus Christus dank aan mijn God voor u allen, want in de hele wereld spreekt men van uw geloof” (Rom. 1, 8). En meteen daarop verklaarde de apostel van de heidenen enthousiast wat hij van plan was: “Want ik verlang er vurig naar u te leren kennen, in de hoop u enige geestelijke gave te kunnen meedelen tot bevestiging van uw geloof, of eigenlijk, om bij u en met u de vertroosting te smaken van ons gemeenschappelijk geloof, het uwe zowel als het mijne” (Rom. 1, 11-12).
We zien hier op prachtige wijze de dynamiek van de ontmoeting geschetst: kennismaking met de andermans geloofsschatten – die ik zojuist heb trachten te schetsen – is een spontane stimulans om elkaar opnieuw op intiemere wijze als broeders en zusters te ontmoeten en te komen tot een werkelijke en oprechte uitwisseling. Daartoe wekt de Geest voortdurend in de Kerk op, en juist op de moeilijkste momenten het sterkst.
Daarnaast ben ik mij ervan bewust dat momenteel door bepaalde spanningen tussen de Kerk van Rome en sommige Oosterse Kerken de gang van wederzijdse hoogachting met betrekking tot de toekomstige communio bemoeilijkt wordt.
De Heilige Stoel heeft verschillende keren getracht richtlijnen aan te geven die wilden bevorderen dat alle kerken op een zo belangrijk moment voor het leven van de wereld gemeenschappelijk zouden optrekken, speciaal in Oost-Europa, waar dramatische historische gebeurtenissen in de laatste jaren in Oosterse Kerken belet hebben om ten volle hun opdracht tot evangelisatie uit te oefenen, ook al waren zij van de noodzaak daarvan overtuigd Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Brief, Aan de Europese Bisschoppen over de betrekkingen tussen Katholieken en Orthodoxen in de ordening van Midden- en Oost-Europa (31 mei 1991) Daarnaast Algemene Beginselen en praktische Normen voor de Coördinatie van de evangelisering en de oecumenische Arbeid van de katholieke Kerk in Rusland en in de andere Landen van de CEI (publicatie van de Pauselijke Commissie voor Rusland (1 juni 1992)..
De grotere vrijheid waarover zij thans beschikken, biedt hun nieuwe mogelijkheden, ook al zijn de middelen waarover zij beschikken beperkt tengevolge van de moeilijke omstandigheden in de landen waar zij werken. Ik wil met klem verzekeren dat de gemeenschappen in het Westen bereid zijn op alle mogelijke wijzen – en vele zijn al bezig – te bevorderen dat de dienst der diaconie wordt versterkt, door aan deze kerken de ervaring ter beschikking te stellen die in de jarenlange in groter vrijheid uitgeoefende liefdadigheid is verworven.
Wee ons, als de overvloed van de een zou leiden tot de vernedering van de ander of tot onvruchtbare en ergerniswekkende concurrentiestrijd!
Van hun kant zullen de gemeenschappen in het Westen het tot hun eerste plicht rekenen om, waar dat mogelijk is, met hun broeders en zusters uit de Oosterse Kerken bepaalde vormen van dienstverlening te delen, of om een bijdrage te leveren tot het verwezenlijken van wat laatstgenoemde kerken in dienst van hun volk ondernemen. Hoe dan ook zullen de westerse gemeenschappen in gebieden waar beide kerken aanwezig zijn, nooit een houding aannemen waaruit een gebrek van respect zou kunnen blijken voor wat de Oosterse Kerken met zo enorme inspanningen willen bereiken; deze inspanningen zijn des te verdienstelijker omdat hun slechts schaarse middelen ter beschikking staan.
Het zal de mensen direct aanspreken als er jegens elkaar daden worden gesteld van gemeenschappelijke liefde, of als dat gezamenlijk gebeurt voor mensen in nood. Als dit wordt nagelaten of als zelfs van het tegenoverstelde blijk wordt gegeven, zullen zij die naar ons kijken, gaan denken dat alle inzet voor de toenadering in liefde tussen de kerken niet meer is dan een abstracte formule die zonder overtuiging of concrete inhoud wordt gebruikt.
Naar mijn oordeel is het een wezenlijke uitnodiging van de Heer om met alle mogelijke middelen zich ervoor in te spannen dat allen die in Christus geloven, gezamenlijk van hun geloof getuigen, vooral in die gebieden waar de kinderen van de katholieke Kerk – de Latijnse en de oosterse – en de kinderen van de Orthodoxe kerken in groter getale bijeen wonen.
Na tijdens de onderdrukking door atheïstische regimes gemeenschappelijk het martelaarschap omwille van Christus te hebben verduurd, is nu de tijd gekomen om, indien nodig, lijden te ondergaan om maar niet tekort te schieten in het getuigen van de liefde onder Christenen; want, ook al geven wij ons lichaam prijs aan de vuurdood: als we de liefde niet hebben, baat het ons niets Vgl. 1 Kor. 13, 3 . Wij moeten de Heer vurig bidden dat Hij ons hart en onze geest mild wil maken en dat Hij ons de genade schenkt van geduld en zachtheid.
Ik denk dat een van de belangrijke middelen tot beter onderling begrip en grotere onderlinge eenheid juist gelegen is in het elkaar beter leren kennen. De kinderen van de RK Kerk kennen de wegen reeds die de Heilige Stoel voor het bereiken van dat doel heeft aangegeven:
Dat alles zijn nog steeds zeer actuele aanwijzingen, die ik sterk wil benadrukken.
Naast de kennis is naar mijn gevoelen het veelvuldig onderling contact zeer belangrijk. Wat dit betreft hoop ik dat de kloosters een bijzondere bijdrage zullen leveren, juist vanwege de heel eigen rol die het monastieke leven binnen de kerken speelt en vanwege de talrijke punten die het monastieke beleven, en dus ook het spirituele aanvoelen, in het Oosten en het Westen gemeen hebben.
Een andere vorm van contact bestaat in het ontvangen van orthodoxe professoren en studenten in de pauselijke universiteiten en in de andere katholieke academische instituten. Wij zullen doen wat wij kunnen opdat dit op ruimere schaal kan plaatshebben.
Moge God daarnaast zijn zegen schenken aan het stichten en uitbouwen van plaatsen die juist bestemd zijn om onze oosterse broeders gastvrijheid te verlenen, ook in deze stad Rome, waar de levende en gemeenschappelijke herinnering voortleeft aan de prinsen der apostelen en aan zoveel martelaren.
Het is belangrijk dat de kerkelijke gemeenschappen bij de initiatieven tot onderling ontmoeting en uitwisseling in ruime mate en op zoveel mogelijk wijzen betrokken worden: wij weten bijvoorbeeld hoezeer contacten tussen parochies die een soort ‘partnerschap’ zijn aangegaan, een positieve betekenis blijken te hebben voor wederzijdse culturele en spirituele verrijking, en ook voor de beoefening van de naastenliefde.
Ik heb grote waardering voor de initiatieven om gezamenlijk te pelgrimeren naar plaatsen die bijzonder geheiligd zijn door de gedachtenis aan de mannen en vrouwen die, alle eeuwen door, de Kerk met het offer van hun leven hebben verrijkt. Het zou, wat dit betreft bijzonder betekenisvol zijn als men gemeenschappelijk de heiligheid van christenen zou gaan erkennen die in de laatste decennia, met name in de Oost-Europese landen, hun bloed hebben gestort omwille van het éne geloof in Christus.
Een bijzondere gedachte gaat uit naar de diasporagebieden waar veel gelovigen van de Oosterse Kerken die hun moederland hebben verlaten, in een hoofdzakelijk Latijnse omgeving wonen. Deze plaatsen, waar vreedzame contacten binnen een pluralistische maatschappij gemakkelijker tot stand komen, zouden een ideaal klimaat kunnen bieden om, bij de vorming van de toekomstige priesters, bij pastorale en charitatieve ondernemingen, de samenwerking tussen de kerken te verbeteren en te versterken, mede ten gunste van de landen in het Oosten waaruit zij afkomstig zijn.
Ik dring bij de Latijnse ondinarissen van die landen aan op aandachtige bestudering, goed verstaan en getrouwe toepassing van de beginselen die de Heilige Stoel heeft gegeven over de oecumenische samenwerking Vgl. Pauselijke Raad ter bevordering vd Eenheid vd Christenen, Richtlijnen voor de toepassing van de beginselen en normen inzake de oecumenische beweging, Oecumenisch Directorium (25 mrt 1993). V en over de pastorale zorg voor de gelovigen van de oosterse katholieke kerken, vooral wanneer zij geen eigen hiërarchie hebben.
Ik nodig de hiërarchen en de oosterse Katholieke geestelijkheid uit tot nauwe samenwerking met de Latijnse ordinarissen om te komen tot een doeltreffende niet verbrokkelde pastoraal, vooral als hun ambtsgebied zeer uitgestrekt is, en daardoor het ontbreken van contact in feite tot isolement leidt.
De oosterse Katholieke hiërarchen mogen geen middel ongebruikt laten om een klimaat te scheppen van broederlijkheid, oprechte wederzijdse hoogachting en samenwerking met hun broeders uit de kerken waarmee wij nog niet in volledige communio verenigd zijn, in het bijzonder met hen die tot dezelfde kerkelijke traditie behoren.
Op plaatsen waar in het Westen geen oosterse priesters mochten zijn om te zorgen voor de gelovigen van de oosterse Katholieke kerken, dienen de Latijnse ordinarissen en hun medewerkers ervoor zorgen dat bij die gelovigen het besef en de kennis van hun eigen traditie groeit, en dat ze worden uitgenodigd om op hun specifieke wijze bij te dragen tot de groei van de christelijke gemeenschap.
Met betrekking tot het monnikenwezen hopen wij dat, gezien zijn belang voor het Christendom in het Oosten, het in de Oosterse Kerken weer tot bloei mag komen, en dat allen die daaraan hun krachten willen wijden, daarbij steun zullen ondervinden Vgl. Bisschoppensynodes, Boodschap van de Synodevaders, Oproep tot de mannelijke en vrouwelijke religieuzen van de Oosterse Kerken (27 okt 1994). Het liturgisch gebed, de geestelijke traditie en het monniksleven in het Oosten zijn immers intrinsiek met elkaar vervlochten. Juist daarom zou een goed opzette en gemotiveerde vernieuwing van het monniksleven ook voor hen kunnen leiden tot een werkelijke kerkelijke bloei.
Men moet niet denken dat dit zou gaan ten koste van de pastorale bediening, integendeel, deze zal door een zo sterke spiritualiteit worden versterkt, en zo zijn ideale plaats kunnen vinden.
Deze wens betreft ook de gebieden van de oosterse diaspora, waar de aanwezigheid van oosterse kloosters aan de Oosterse Kerken in die landen een grotere stabiliteit zou geven, en daarnaast een kostbare bijdrage zou leveren aan het religieuze leven van de Christenen in het Westen.