H. Paus Johannes Paulus II - 2 mei 1995
Het monnikenwezen maakt op heel eigen wijze zichtbaar dat het leven door twee polen gekenmerkt wordt: het Woord Gods en de Eucharistie. Dat betekent dat het, zelfs in de vorm van het kluizenaarsleven, steeds tegelijk een persoonlijk antwoord is op een persoonlijke roeping én een kerkelijk en communautair gebeuren.
Het uitgangspunt van de monnik is het Woord Gods, een Woord dat oproept, uitnodigt, een persoonlijke aanmanning is, zoals dat het geval was bij de apostelen. Als iemand door dat Woord wordt geraakt, wordt gehoorzaamheid geboren, dat wil zeggen een luisteren dat het leven verandert. Iedere dag wordt de monnik gevoed door het brood van het Woord. Wanneer hij dat brood moet ontberen is hij als het ware dood, en heeft hij zijn broeders en zusters niets meer te bieden, want het Woord is Christus aan wie hij volgens zijn roeping gelijkvormig dient te worden.
Zelfs als hij met zijn broeders het gebed zingt dat de tijd heiligt, blijft hij bezig dat Woord in zich op te nemen. De zeer rijke schat aan liturgische hymnen waar alle Oosterse Kerken terecht zo trots op zijn, is niets anders dan de voortzetting van het Woord dat wordt gelezen, begrepen, opgenomen en tenslotte gezongen: die hymnen zijn voor een groot deel sublieme parafrasen van de Bijbeltekst, die in het individuele en communautaire beleven vertolkt worden en een eigen karakter krijgen.
Wanneer hij staat voor de onpeilbare diepte van de goddelijke barmhartigheid kan de monnik niet anders dan uitdrukkelijk bekennen zich bewust te zijn van zijn totale armoede, hetgeen onmiddellijk een roep wordt om hulp en een kreet van vreugde omwille van een nog overvloediger heil, aangezien in de afgrond van de eigen ellende hij daarop niet durfde hopen Vgl. H. Basilius van Caesarea, Kleine Regels, Regulae fusius tractatae - Regulae Brevius Tractatae. PG 31, 1079-1305 Vgl. H. Johannes Chrysostomos, Over het schuldbesef. PG 47, 391-422 Vgl. H. Johannes Chrysostomos, Preek over het Evangelie volgens Mattheüs, In Matthaeum Homilia. Homilie XV, 3: PG 57, 225-228 Vgl. H. Gregorius van Nyssa, Over de Zaligsprekingen, De Beatitudinibus. Homilie 3: PG 44, 1219-1232. Daarom bestaat een groot deel van het liturgisch gebed uit het smeken om vergiffenis en het verheerlijken van God. De christen ziet sprakeloos naar deze paradox, de laatste van een eindeloze reeks, die dankbaar met de woorden van de liturgie geprezen wordt: Hij die alle grenzen overstijgt, aanvaardt beperking, een maagd wordt moeder; door de dood heen overwint hij die het leven is, voorgoed de dood; hoog in de hemel neemt een mensenlichaam plaats aan de rechterhand van de vader.
De Eucharistie is het hoogtepunt van dit biddend beleven, de andere pool die onverbrekelijk is verbonden met het Woord als de plaats waar het Woord Vlees en Bloed wordt, een hemels gebeuren waarin dit tot concrete werkelijkheid wordt.
In de Eucharistie wordt het diepste wezen duidelijk van de Kerk, de gemeenschap van hen die tot de synaxis worden samengeroepen om de gave te vieren van Hem die tegelijk offeraar en offerande is: door deel te nemen aan de heilige geheimen worden zij “bloedverwanten” Vgl. H. Nicolas Cabasilas, Leven in Christus, De vita in Christo. IV: PG 150, 584-585 Vgl. H. Cyrillus van Alexandrië, Commentaar op het Evangelie volgens Johannes, Commentarium in Joannis Evangelium. 11: PG 74, 561; 12 Vgl. H. Johannes Chrysostomos, Preek over het Evangelie volgens Mattheüs, In Matthaeum Homilia. Homilie LXXXII, 5: PG 58, 743-744 van Christus, in anticipatie op het beleven van de vergoddelijking in de nu onverbrekelijke band die godheid en mensheid in Christus met elkaar verbindt.
Maar de Eucharistie is ook hetgeen anticipeert op het opgenomen zijn van mensen en dingen in het hemels Jeruzalem. Zij onthult zo geheel en al haar eschatologische natuur: als een levend teken van een dergelijke verwachting zet de monnik in de liturgie de smeekbede voort en brengt deze tot volk ontplooiing van de Kerk, de Bruid die bidt om de terugkeer van de Bruidegom in een ‘Maranatha’, dat zonder ophouden niet alleen met woorden maar door heel zijn bestaan herhaald wordt.