H. Paus Johannes Paulus II - 2 mei 1995
De Oosterse Kerken hebben verschillende aspecten van de spirituele en theologische traditie gemeen, waaruit hun gevoeligheid naar voren komt in verhouding tot de vormen die de overdracht van het evangelie in het Westen aanneemt. Vaticanum II vat ze als volgt samen:
“ Het is algemeen bekend met hoeveel liefde de oosterse christenen de liturgische plechtigheden vieren, vooral de Eucharistie, de bron van het leven van de Kerk en het onderpand van de toekomstige heerlijkheid. Hierdoor hebben de gelovigen in vereniging met hun bisschop door de Zoon, het Woord dat mens is geworden, gestorven en verheerlijkt is, en onder de uitstorting van de Heilige Geest, toegang tot God de Vader; zij treden zo in gemeenschap met de allerheiligste Drie-eenheid en worden ‘aan de goddelijke natuur deelachtig’ (2 Pt. 1, 4)” 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over de oecumene, Unitatis Redintegratio (21 nov 1964), 15
In deze lijnen zien we de oosterse visie op de Christen: hij of zij streeft ernaar door de verbondenheid met het geheim van de Heilige Drie-eenheid deel te nemen aan de goddelijke natuur. De ‘monarchie’ van de Vader en het begrip van de redding worden hierin geschetst volgens het heilsplan zoals de oosterse theologie dit na Ireneus van Lyon uiteenzet en zoals het verder wordt uitgewerkt door de kerkvader uit Cappadocië Vgl. H. Ireneüs van Lyon, Tegen de ketters, Adversus Haereses. V, 36,2: SC 153-2, 461 Vgl. H. Basilius van Caesarea, Liber de Spiritu Sancto. XV, 36: PG 32, 132; XVII, 43: XVIII, 47. De deelname aan het trinitaire leven geschiedt door middel van de liturgie en in het bijzonder in de eucharistie, het mysterie van verbondenheid met het verheerlijkt lichaam van Christus, het zaad van de onsterfelijkheid Vgl. H. Gregorius van Nyssa, Oratio Catechetica magna. Grote Catechese XXX-VII: PG 45,97. In de vergoddelijking en met name in de Sacramenten, kent de oosterse theologie en heel eigen rol toe aan de Heilige Geest: door de kracht van de Geest die in de mens woont begint de vergoddelijking reeds op aarde, het schepsel wordt omgevormd en het Rijk Gods neemt een aanvang.
De leer van Cappadocische kerkvaders de vergoddelijking is opgenomen in de traditie van alle Oosterse Kerken en maakt een onderdeel uit van hun gemeenschappelijk erfgoed. Dit kan worden samengevat in de reeds door Ireneus in de tweede eeuw neergeschreven gedachte: God werd mens opdat de mens God zou worden Vgl. H. Ireneüs van Lyon, Tegen de ketters, Adversus Haereses. III, 10,2: SC 211/2, 121; III 18,7; III, 19,1; IV 20,4: SC 100/2, 635; IV, 33,4; V, pref., SC 153/2, 15. Deze theologie over de vergoddelijking blijft een van de verworvenheden die aan het oosterse christelijke denken bijzonder dierbaar is H. Nicolas Cabasilas, Leven in Christus, De vita in Christo. I: PG 150, 505: Geënt op Christus “worden de mensen goden en kinderen van God, ... het stof wordt tot zulk een graad van eer verheven dat het nu in eer en goddelijkheid gelijk is aan de goddelijke natuur”.
Zij die door de genade en door de weg van het goede te volgen ‘geheel en al gelijkend’ zijn geworden aan Christus, gaan ons voor op deze weg van vergoddelijking: de martelaren en de heiligen Vgl. H. Johannes Damascenus, Verhandeling over de afbeeldingen, Adv. Iconocl.. I, 19: PG 94,1249. En onder hen neemt de Maagd Maria een bijzondere plaats in, uit wie twijg van Jesse is ontsproten Vgl. Jes. 11, 1 . Zij is niet alleen de moeder die naar ons uitziet, maar ook de zeer Zuivere die – als vervulling van zoveel voorafbeeldingen uit het Oude Testament – een icoon is van de Kerk, het symbool en vooruitgrijpen op de door de genade omgevormd mensheid, voorbeeld en vaste hoop voor allen die op weg zijn naar het hemelse Jeruzalem Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Encycliek, Moeder van de Verlosser, Redemptoris Mater (25 mrt 1987), 31-34 Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over de oecumene, Unitatis Redintegratio (21 nov 1964), 15
Ofschoon het Oosten sterk de nadruk legt op de trinitaire werkelijkheid en op haar ontplooiing in het sacramentele leven, verbindt het het geloof in de eenheid van de goddelijke natuur met het feit dat wij God wezen niet kunnen doorgronden. De oosterse kerkvaders zeggen steeds dat het onmogelijk is te weten wat God is, het enige dat men weten kan is dat Hij bestaat, aangezien Hij zich in de heilsgeschiedenis heeft geopenbaard als Vader, Zoon en heilige Geest Vgl. H. Ireneüs van Lyon, Tegen de ketters, Adversus Haereses. II, 28, 3-6: SC 294, 274-282 Vgl. H. Gregorius van Nyssa, Over het leven van Mozes, De vita Mosis in evangelium Matthaei. PG 44, 377 Vgl. H. Gregorius van Nazianze, Over het heilig Paasfeest. or. XLV, 3s: PG 36, 625-630.
Dat besef van onuitsprekelijke goddelijke werkelijkheid vindt zijn weerslag in de viering van de liturgie, waar het gevoel voor het mysterie zo sterk door alle gelovigen uit het christelijk Oosten wordt ondergaan.
“In het Oosten vindt men ook die schat van geestelijke traditie die vooral in het monnikenwezen ligt uitgedrukt, Vanaf de roemrijke tijd van de heilige vaders bloeide daar immers de monastieke spiritualiteit, die zich later naar het Westen verbreid heeft. De religieuze instellingen van de Latijnen hebben daaraan hun oorsprong ontleend als aan hun bron en vervolgens hebben zij daaruit telkens nieuwe groeikracht geput. Daarom worden de katholieken bijzonder aangespoord om zich te wenden tot de geestelijke rijkdom van de oosterse vaders die de mens geheel tot de beschouwing van het goddelijke opheft” 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over de oecumene, Unitatis Redintegratio (21 nov 1964), 15.