H. Paus Johannes Paulus II - 2 mei 1995
En toch wordt dit mysterie voortdurend en hult het zich in zwijgen (het zwijgen (‘hesychia’) is een wezenlijk element in de oosterse monastieke spiritualiteit) Vgl. Leven en woorden van de woestijnvaders: PG 65, 72-456 Vgl. Evagrius van Pontus, De grondslagen van het monastieke leven. PG 40, 1252-1264, om te verhinderen dat men God door een afgod van eigen maaksel vervangt. Alleen wanneer de kennis van de verbondenheid met God steeds meer wordt uitgezuiverd zullen de mens en God elkaar ontmoeten en zullen zij in een eeuwige omhelzing hun blijvende eenheid in liefde erkennen.
Zo ontstaat hetgeen het apophatisme van het christelijk Oosten genoemd wordt: naarmate de mens toeneemt in de kennis van God, ervaart hij Hem steeds meer als een ontoegankelijk mysterie waarvan hij het wezen niet kan doorgronden. Men mag dit niet verwarren met een duister soort mystiek waarbij de mens ronddwaalt temidden van onpersoonlijk raadselachtige verschijnselen. Integendeel, de oosterse christenen richten zich tot God als tot de Vader, de Zoon, de heilige Geest, tot levende personen die liefdevol aanwezig zijn en tot Wie zij een plechtige en nederige, majestueuze en eenvoudige liturgische doxologie uitspreken.
Toch ervaren zij dat men tot die aanwezigheid vooral kan naderen als men leert in aanbidding te zwijgen, want op de top van de kennis van God en van de Godservaring is er zijn absolute transcendentie. Meer dan door systematische meditatie geraakt men daar door het biddend in zich opnemen van Schrift en liturgie.
In deze nederige aanvaarding van de beperkingen van het schepsel tegenover de oneindige transcendentie van een God die zich blijft openbaren als de God van Liefde, Vader van onze Heer Jezus Christus, in de vreugde van de heilige Geest, zie ik een uitdrukking van de houding van gebed en van de theologische methode die aan het Oosten het liefste is en die het allen die in Christus geloven, blijft aanbieden.
Wij moeten bekennen dat wij allen behoefte hebben aan die stilte die vol is van de tegenwoordigheid van Hem die wordt aanbeden: de theologie, wil zij volledig haar diepste innerlijke wijsheid en spiritualiteit ontplooien; het gebed, opdat het nooit vergeet dat het zien van God betekent het afdalen van de berg met een zo glanzend gelaat dat het met een sluier bedenkt moet worden Vgl. Ex. 34, 33 , en opdat onze bijeenkomsten plaats weten in te ruimen voor de tegenwoordigheid van God zonder zichzelf te verheffen; de prediking, opdat deze zich niet wijs maakt dat men kan volstaan met veel woorden om de mensen te brengen tot het ervaren van God; het werken aan een ideaal, opdat men weigert op te gaan in een liefdeloze strijd die geen vergeving kent.
Daaraan heeft de moderne mens behoefte, hij die zo vaak niet weet te zwijgen uit angst voor de confrontatie met zichzelf, uit angst zich bloot te geven, de leegte te gevoelen die een zoeken wordt naar zingeving, de mens die zich overgeeft aan de roes van het lawaai.
Allen, gelovigen en ongelovigen, dienen de waarde te leren kennen van het zwijgen waardoor de Ander kan spreken, wanneer en zoals Hij dat wil, en dat onszelf mogelijk maakt dat woord te verstaan.