
H. Paus Paulus VI - 4 december 1965
Mijne heren, geachte waarnemers, of laat ons u liever noemen bij de naam, die weer tot leven is gekomen in deze vier jaren van het oecumenisch Concilie: Broeders, broeders en vrienden in Christus! Het Concilie loopt ten einde en wij gaan elkaar verlaten: wij willen ons op dit ogenblik van afscheid de tolk maken van de eerbiedwaardige Concilievaders, die hier deze avond bij ons zijn samengekomen om met u te bidden en afscheid van u te nemen.
Ieder van u keert terug naar zijn eigen residentie en wij blijven alleen achter. Staat ons toe, dat wij u deze intieme indruk toevertrouwen: uw vertrek schept rondom ons een eenzaamheid, die wij voor het Concilie niet kenden en die ons thans bedroeft; wij zouden u altijd bij ons willen zien!
Dat verplicht ons om u nogmaals dank te zeggen voor uw aanwezigheid bij ons oecumenisch Concilie. Wij hebben deze aanwezigheid op hoge prijs gesteld; wij hebben er de invloed van ondervonden; wij hebben er de adeldom, de vroomheid, het geduld, de minzaamheid van bewonderd. En daarom zullen wij een dankbare herinnering bewaren aan uw komst; en als wij terugdenken aan de hoffelijkheid van die menselijke en christelijke betrekkingen, zullen wij beter de historische betekenis van het feit van uw aanwezigheid op haar juiste waarde kunnen schatten, de godsdienstige inhoud er van kunnen ontdekken en het mysterie van de goddelijke plannen onderzoeken, dat zij tegelijkertijd schijnt te verbergen en duidelijk te maken.
En zo zal uw vertrek voor wat ons betreft geen einde maken aan de geestelijke en hartelijke betrekkingen, die uw aanwezigheid bij het Concilie heeft doen ontstaan; het sluit van onze kant een stilzwijgend begonnen dialoog niet af, maar verplicht ons integendeel om te bestuderen hoe wij deze op vruchtbare wijze kunnen voortzetten. De vriendschap blijft bestaan. En als eerste vrucht van de conciliaire ontmoeting blijft ook bestaan de overtuiging, dat het grote probleem van de reïntegratie in de eenheid van de zichtbare Kerk van allen, die het geluk bezitten en de verantwoordelijkheid dragen om zich christenen te noemen, grondig bestudeerd moet worden; en dat het beslissende uur gekomen is. Dat wisten velen van ons reeds; thans is het aantal van degenen, die er zo over denken, toegenomen en dat is een groot voordeel.