H. Paus Johannes Paulus II - 29 juni 1995
Tegen de achtergrond van deze 'dienst' - die, wanneer in vrijheid, wederkerigheid en liefde volbracht, het ware 'koningschap' van de mens tot uitdrukking brengt - is het mogelijk, zonder nadelige gevolgen voor de vrouw ook een zeker rollenonderscheid te aanvaarden, voor zover dit onderscheid niet het resultaat is van willekeur, maar voortkomt uit de bijzondere eigenheid van het man- en vrouwzijn. Het gaat hier om een thematiek met een specifieke toepassing ook op binnenkerkelijk vlak.
Wanneer Christus - in een vrije en soevereine beslissing, die in het evangelie en in de huidige kerkelijke overlevering goed gedocumenteerd is - alleen mannen de opdracht heeft gegeven, door de uitoefening van het priesterschap 'icoon' van zijn wezen als 'herder' en 'bruidegom' van de Kerk te zijn, dan doet dat geen afbreuk aan de rol van de vrouwen, net zomin als van enig ander lid van de Kerk, dat niet met het priesterschap is bekleed. Allen zijn immers op gelijke wijze met de waardigheid van het 'algemeen priesterschap' bekleed, dat zijn wortels vindt in de doop. Dit rollenonderscheid dient niet te worden beschouwd zoals de criteria van functionaliteit typerend voor de menselijke samenleving. Het dient voor alles te worden bezien overeenkomstig de bijzondere criteria van de sacramentele economie, dat wil zeggen de economie van 'tekenen' die God vrijelijk kiest om aanwezig te kunnen zijn temidden van de mensen.
Verder, precies in de lijn van deze economie van tekenen, zelfs los van de sacramentele sfeer, heeft de 'vrouwelijkheid' zoals die op zo sublieme wijze door Maria is beleefd, een grote betekenis. In wezen is er in de 'vrouwelijkheid' van de gelovige vrouw, en in het bijzonder in die van de 'gewijde' vrouw, een soort inherente 'profetie' aanwezig. H. Paus Johannes Paulus II, Apostolische Brief, Over de waardigheid en de roeping van de vrouw, Mulieris Dignitatem (15 aug 1988), 29, een krachtig verbeeldende symboliek, een zeer betekenisvol 'beeldend karakter', dat zijn volle verwezenlijking vindt in Maria en dat ook zo juist de essentie van de Kerk uitdrukt als een gemeenschap die gewijd is met de integriteit van een 'maagd' om de 'bruid' te worden van Christus en 'moeder' van de gelovigen. Wanneer we de 'beeldende' aanvullendheid van de rollen van man en vrouw beschouwen, komen twee essentiële dimensies van de Kerk in een helderder licht te staan: het 'Mariale' principe en het apostolisch-Petrinische principe. H. Paus Johannes Paulus II, Apostolische Brief, Over de waardigheid en de roeping van de vrouw, Mulieris Dignitatem (15 aug 1988), 27
Aan de andere kant - zoals ik heb geschreven aan de priesters in de Witte Donderdagbrief van dit jaar - is het ministeriële priesterschap, overeenkomstig Christus' plan, "niet een uitdrukking van dominantie, maar van dienst". H. Paus Johannes Paulus II, Boodschap, Brief aan de priesters bij gelegenheid van Witte Donderdag 1995, Het belang van de vrouw in het leven van de priester (25 mrt 1995), 7 De Kerk dient, in haar dagelijkse hernieuwing in het licht van het Woord van God, dit dringend steeds meer en duidelijker te benadrukken, zowel door de ontwikkeling van gemeenschapsgeest als door het voorzichtig koesteren van alle manieren van participatie die haar eigen zijn en ook door respect te tonen voor en het bevorderen van de verschillende persoonlijke en gemeenschappelijke charisma's die de Geest Gods schenkt voor het opbouwen van de christelijke gemeenschap en de dienst aan de mensheid.
Op dit omvangrijke terrein van dienstverlening heeft de 2000 jaar oude geschiedenis van de Kerk, met name zijn historische conditionering, werkelijk de 'genie van de vrouw' ervaren; uit het hart van de Kerk zijn vrouwen naar voren gekomen van het hoogste kaliber die een indrukwekkende en heilzame sporen in de geschiedenis hebben achtergelaten. Ik denk aan de grote martelaressen, heiligen en bekende mystica. In het bijzonder denk ik aan de heilige Catharina van Siena en de heilige Theresia van Avila, aan wie paus Paulus VI uit blijde herinnering de titel van kerklerares heeft verleend. En hoe zouden we de vele vrouwen over het hoofd kunnen zien die, geïnspireerd door het geloof, verantwoordelijk waren voor initiatieven van buitengewone sociaal belang, in het bijzonder in de dienst aan de armsten van de armen? Het leven van de kerk in het derde millennium zal het zeker niet ontbreken aan nieuwe en verbazingwekkende uitingen van 'het vrouwelijk genie'.