
18 juli 1870
Wat echter de Heer Jezus Christus, de vorst der herders en de opperste herder der schapen, in de heilige Petrus tot het eeuwige heil en het altijddurend welzijn der Kerk heeft ingesteld, dat moet noodzakelijkerwijs naar zijn beschikking voortduren in de Kerk, die op de rots is gebouwd en tot aan het einde der tijden vast zal staan.
Niemand betwijfelt, want het is vanouds bekend, dat de heilige en allerzaligste Petrus, de vorst en het hoofd van de apostelen, de zuil des geloofs, de grondslag van de katholieke Kerk, van onze Heer Jezus Christus, de Heiland en verlosser van het menselijk geslacht, de sleutels van het Rijk ontving. En hij leeft tot op deze tijd en voor immer in zijn opvolgers", de Bisschoppen van de heilige stoel van Rome, die door hemzelf gesticht en met zijn bloed gewijd is. Daar voert hij het presidium en "oefent het rechterambt uit". Concilie van Efese, Akte, Over het primaatschap van de Romeinse Paus - Actio III - Rede van de pauselijke legaat Philippus, De primatus Romani Pontificis (11 juli 431)