24 april 1870
DEI FILIUS 3e Zitting - Dogmatische Constitutie over het Katholieke Geloof |
|||
► | OVERWEGINGEN | ||
► | De Openbaring |
De heilige moeder, de Kerk, houdt vast en leert: God, de grond en het doel van alle dingen, kan met het natuurlijke licht van het menselijk verstand uit de geschapen dingen met zekerheid gekend warden. "Want zijn onzichtbaar Wezen is van de schepping der wereld af bij enig nadenken uit het geschapene duidelijk te kennen" (Rom. 1, 20). Toch heeft het Hem in zijn wijsheid en goedheid behaagd langs een andere en wel bovennatuurlijke weg zichzelf en zijn eeuwige wilsbesluiten aan het mensdom te openbaren. Zo zegt de apostel: "Nadat God eertijds vele malen en op vele wijzen tot de vaderen gesproken heeft door de profeten heeft Hij aan het einde dezer dagen tot ons gesproken door zijn Zoon" (Hebr. 1, 1).
De uitwerking van deze goddelijke openbaring is ook, dat datgene, wat in de goddelijke dingen voor het menselijk verstand op zichzelf ontoegankelijk is, ook in de tegenwoordige toestand van het menselijk geslacht door allen gemakkelijk met vaste zekerheid en zonder enige vermenging met dwaling kan worden ingezien. Vgl. H. Thomas van Aquino, Summa Theologiae. I, q. 1, a. 1
Nochtans is de openbaring niet om deze reden absoluut noodzakelijk, maar omdat God in zijn onmetelijke goedertierenheid de mens tot een bovennatuurlijk doel heeft verordineerd, namelijk tot het deelhebben aan de goddelijke goederen, die het inzicht van de menselijke geest geheel en al te boven gaan: "Wat het oog niet heeft gezien noch het oor heeft gehoord noch in het hart van een mens is opgekomen, is wat God heeft bereid voor hen die Hem liefhebben" (1 Kor. 2, 9).
Deze bovennatuurlijke openbaring is naar het geloof van de gehele Kerk - de heilige kerkvergadering in Trente heeft dit geloof uitgesproken - vervat in 'geschreven boeken en ongeschreven overleveringen, die de apostelen uit Christus' mond ontvangen hebben of die door de apostelen op ingeving van de Heilige Geest als het ware van hand tot hand zijn doorgegeven en zo tot ons zijn gekomen'. Men moet de volledige boeken van het Oude en Nieuwe Verbond met al hun delen, zoals ze in de leerbeslissing van dezelfde kerkvergadering worden genoemd en in de oude Latijnse Vulgata-uitgave zijn vervat, als heilig en canoniek aannemen. Niet daarom beschouwt de Kerk deze boeken als heilig en canoniek, omdat zij mogelijkerwijs alleen door menselijke inspanning samengesteld en daarna op hun eigen gezag zouden zijn erkend; ook niet daarom, omdat ze de openbaring feilloos bevatten; maar daarom, omdat ze, geschreven op ingeving van de Heilige Geest, God tot oorsprong hebben en als zodanig aan de Kerk zijn overgegeven.
De zegenrijke leerbeslissing van de kerkvergadering van Trente over de schriftuitleg, die lichtvaardige geesten in toom moest houden, is door sommigen op verkeerde wijze uitgelegd. Wij vernieuwen deze beslissing en leggen haar zodanig uit, dat in zaken van geloof en zeden, die behoren tot de opbouw van de christelijke leer, die betekenis van de Schrift als de ware moet worden aangenomen, waaraan de Heilige Moeder de Kerk vasthield en vasthoudt. Aan haar is het oordeel over de ware betekenis en uitlegging van de heilige schriften. Niemand mag dus in tegenstelling hiermee of met de eenstemmige leer der vaderen de Heilige Schrift uitleggen.