24 april 1870
De geloofsleer, die God geopenbaard heeft, werd niet alleen voortbrengsel van wijsbegeerte aan de menselijke geest ter vervolmaking voorgelegd, maar als goddelijk goed overgedragen aan de Bruid van Christus, opdat ze dit getrouw zou bewaren en zonder dwaling uitleggen. Daarom moet ook altijd aan de betekenis van de geloofswaarheden worden vastgehouden, die eenmaal door de heilige moeder de Kerk zijn uitgesproken. Nooit mag men van deze betekenis onder de schijn en de naam van een hogere kennis afwijken. "Zo groeie dan en ontvouwe zich met kracht de kennis, wetenschap en wijsheid in een ieder en in de gemeenschap, in de enkele mens zowel als in de ganse kerk, overeenkomstig de stadia van de leeftijd en van de tijdperken, maar op de hun passende wijze, in dezelfde geloofsleer namelijk, in dezelfde zin en in dezelfde betekenis". H. Vincentius de Lérins, Commonitorium primum. 23, n. 3 (R. Demeulenaere: CpChL 64 (1985) 177-178 / PL 50, 668A