24 april 1870
Daar "het zonder geloof onmogelijk is God welgevallig te zijn" (Hebr. 11, 6) en tot de gemeenschap van zijn Zoon te komen, zo heeft nooit iemand zonder dit geloof rechtvaardiging gevonden en niemand kan het eeuwige leven deelachtig worden, wanneer " daarin niet volhardt tot het einde" (Mt. 10, 22)(Mt. 24, 13). Opdat wij nu de plicht het ware geloof te omhelzen en daarin tot het einde toe te volharden, kunnen vervullen, stichtte God door zijn eniggeboren Zoon de Kerk en rustte haar met zulke duidelijke merktekenen van haar afkomst van Hem uit, dat zij voor allen als hoedster en lerares van het geopenbaarde Woord kenbaar is.