H. Paus Johannes Paulus II - 30 november 1998
Voor alles de zuivering van het geheugen: het vergt van allen een daad van moed de fouten die begaan zijn door hen die de naam van christen gedragen hebben en dragen, te erkennen.
Het Heilig Jaar is krachtens zijn aard al een moment waarop we opgeroepen worden tot bekering. Dat is het eerste woord van de prediking van Jezus en het is veelzeggend, dat het gerelateerd wordt aan de bereidheid te geloven: “Bekeer u. Heb geloof in de goede boodschap.” (Mc. 1, 15) De opdracht die Christus geeft is een noodzakelijk gevolg van de bewustwording van het feit, dat “de tijd rijp is” (Mc. 1, 15). Het in vervulling gaan van de tijd van God wordt een oproep tot bekering. Bovendien is de bekering op de eerste plaats een vrucht van de genade. Het is de Geest die iedereen aanzet “tot zichzelf te komen” en de behoefte te voelen terug te keren naar de vader Vgl. Lc. 15, 17-20 . Het gewetensonderzoek is dus een van de meest beslissende momenten van het eigen leven. Daardoor confronteert elke mens zich werkelijk met de waarheid van zijn eigen leven. Zo ontdekt hij de kloof tussen zijn handelen en het ideaal dat hij zich gesteld heeft. De geschiedenis van de kerk is een geschiedenis van heiligheid. Het Nieuwe Testament bevestigt krachtig dit kenmerk van de gedoopten: zij zijn heiligen in de mate waarin zij zich, afgescheiden van de wereld die onderworpen is aan de Boze, zich wijden aan de eredienst voor de ene en ware God. Feitelijk blijkt deze heiligheid in de geschiedenis van talloze heiligen en zaligen die door de kerk erkend zijn, zoals ook in de geschiedenis van een enorme menigte onbekende mannen en vrouwen waarvan het aantal niet te becijferen valt Vgl. Openb. 7, 9 . Hun leven getuigt van de waarheid van het evangelie en geeft de wereld het tastbare bewijs, dat de volmaaktheid mogelijk is. Niettemin moet erkend worden, dat de geschiedenis een flink aantal feiten kent die voor het christendom een anti-getuigenis zijn. Krachtens de band die ons, in het mystieke lichaam, met elkaar verenigt, dragen wij allen de last van de vergissingen en fouten van hen die ons zijn voorgegaan, ook al zijn we niet persoonlijk verantwoordelijk en treden we bij het oordeel van God die alleen de harten kent, niet in de plaats van een ander.
Ook wij echter, kinderen van de kerk, hebben gezondigd, waardoor de bruid van Christus niet met alle schoonheid van haar gelaat heeft kunnen stralen. Onze zonde heeft een hindernis opgeworpen voor de werking van de Geest in het hart van veel mensen. Ons gebrek aan geloof heeft veel mensen doen vervallen tot onverschilligheid en hen afgehouden van een authentieke ontmoeting met Christus.
Als opvolger van Petrus vraag ik, dat in dit jaar van barmhartigheid de Kerk, sterk in heiligheid die zij ontvangt van haar Heer, voor God knielt en smeekt om vergeving van de zonden in verleden en heden. Allen hebben gezondigd en niemand kan zich tegenover God gerechtvaardigd noemen Vgl. 1 Kon. 8, 46 . Laat men onbevreesd herhalen “Wij hebben gezondigd” Vgl. Jer. 3, 25 , en laat men ook de zekerheid levend houden, dat “waar de zonde heeft gewoekerd, de genade mateloos werd” (Rom. 5, 20).
De omhelzing die de Vader bewaart voor hen die Hem berouwvol tegemoet treden, zal de gerechte beloning zijn voor de nederige erkenning van eigen en andermans fouten, welke erkenning gebaseerd op het bewust zijn van de innige band die de leden van het mystieke lichaam van Christus onderling verenigt. De Christenen worden uitgenodigd tegenover God en tegenover de mensen die door hun gedrag gekwetst zijn, de last op zich te nemen van de fouten die zij begaan hebben. Laten zij dit doen zonder er iets voor terug te vragen, gesterkt door de enige “liefde van God die in ons hart is uitgestort” Vgl. Rom. 5, 5 . Onpartijdige mensen, en daar is geen gebrek aan, zullen in staat zijn te erkennen dat de geschiedenis in verleden en heden ten aanzien van de kinderen van de kerk perioden van marginalisatie, onrecht en vervolgingen heeft gekend en vaak nog kent.
Laat niemand zich in dit Jubileumjaar losmaken uit de omhelzing van de Vader. Laat niemand zich gedragen als de oudste zoon uit de parabel die weigert de woning binnen te gaan om mee te doen aan het feest Vgl. Lc. 15, 25-30 . Moge de vreugde van de vergeving krachtiger en groter zijn dan elk gevoel van wrok. Op die wijze zal de bruid voor de ogen van de wereld schitteren van de schoonheid en heiligheid die komen van de genade van de Heer. Sinds tweeduizend jaar is de Kerk de wieg waarin Maria Jezus gelegd heeft en waarin zij Hem aan de aanbidding en beschouwing van alle volken toevertrouwt. Moge, middels de nederigheid van de bruid, de glorie en de sterkte van de eucharistie die zij viert en in haar schoot bewaart, meer stralen. In het teken van het geconsacreerde brood en de geconsacreerde wijn openbaart de verrezen en verheerlijkte Jezus Christus, licht van de naties Vgl. Lc. 2, 32 , de continuïteit van zijn menswording. Hij blijft levend en werkelijk temidden van ons om de gelovigen te voeden met zijn Lichaam en Bloed.
Laat onze blik gericht zijn op de toekomst. De Vader van alle barmhartigheid houdt geen rekening met de zonden waarover wij werkelijk berouw hebben Vgl. Jes. 38, 17 . Hij brengt nu iets nieuws tot stand en in de liefde die vergeeft loopt Hij vooruit op de nieuwe hemel en de nieuwe aarde. Moge het geloof dus herleven, de hoop groeien, en de liefde steeds actiever worden met het oog op een hernieuwde betrokkenheid bij het christelijk getuigenis in de wereld van het op handen zijnde millennium.