H. Paus Johannes Paulus II - 30 november 1998
Aan alle gelovigen naar het derde millennium, heil en apostolische zegen
Haar blik gericht op het mysterie van de menswording van de Zoon van God maakt de Kerk zich op om over de drempel van het derde millennium te stappen. Wij hebben nog nooit zo sterk de drang ervaren om de lofzang en de dankzegging van de apostel tot de onze te maken: “Gezegend is de God en Vader van onze Heer Jezus Christus, die ons in de hemelse regionen in Christus heeft gezegend met elke geestelijke zegen. Want in Hem heeft Hij ons uitgekozen, al voor de grondlegging van de wereld, om heilig en vlekkeloos voor Hem te staan in liefde. Hij heeft ons voorbestemd om zijn kinderen te worden door Jezus Christus, volgens zijn wilsbesluit ... Hij heeft ons het geheim van zijn wil bekend gemaakt, overeenkomstig het besluit dat Hij in Christus had genomen, ter verwezenlijking van de volheid der tijden: alles in Christus onder één hoofd samen te brengen, alles in de hemelse regionen en alles op aarde, in Hem.” (Ef. 1, 3-5.9-10)
Deze woorden brengen duidelijk tot uitdrukking, dat de heilsgeschiedenis zijn hoogtepunt en volledige betekenis vindt in Jezus Christus. In Hem hebben we allemaal “genade op genade” (Joh. 1, 16) ontvangen. De verzoening met de Vader is ons deel geworden Vgl. Rom. 5, 10 Vgl. 2 Kor. 5, 18 .
De geboorte van Jezus in Bethlehem is niet een feit dat afgedaan kan worden als louter een historische gebeurtenis. De hele mensengeschiedenis is uiteindelijk aan Hem gecorreleerd: onze tijd hier en de toekomst van de wereld worden door zijn aanwezigheid verlicht. Hij is “de levende” (Openb. 1, 18), Hij “die is en die was en die komt” (Openb. 1, 4). Tegenover Hem moet elke knie in de hemel en op aarde en in de hel zich buigen en elke tong verkondigen, dat Hij de Heer is Vgl. Fil. 2, 10-11 . In de ontmoeting met Christus ontdekt iedere mens het mysterie van zijn eigen leven. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 22
Jezus is de waarachtige nieuwheid die elke verwachting van de mensheid overstijgt. Hij zal dat voor altijd in de opeenvolgende fasen van de geschiedenis blijven. De menswording van de Zoon van God en het heil dat Hij bewerkstelligd heeft door zijn dood en verrijzenis, zijn dan ook het ware criterium waarnaar de tijdelijke werkelijkheid en iedere poging het leven van de mens menselijker te maken, kan worden beoordeeld.
Het grote jubileum van het jaar 2000 staat voor de deur. Vanaf mijn eerste encycliek, H. Paus Johannes Paulus II - Encycliek
Redemptor Hominis
De Verlosser van de mensen
(4 maart 1979), heb ik deze beslissende dag tegemoet gezien met als enige bedoeling de geesten van allen voor te bereiden om volgzaam te reageren op de inwerking van de Geest. H. Paus Johannes Paulus II, Encycliek, De Verlosser van de mensen, Redemptor Hominis (4 mrt 1979), 1 Dit gebeuren zal tegelijkertijd in Rome en in alle particuliere kerken verspreid over de hele wereld gevierd worden. Er zullen bij wijze van spreken twee centra zijn: enerzijds de stad waar de Voorzienigheid de zetel van de opvolger van Petrus heeft doen vestigen, en anderzijds het Heilig Land waar de Zoon van God mens geworden is door het vlees aan te nemen uit een maagd met de naam Maria Vgl. Lc. 1, 27
. Het jubileumjaar zal derhalve even waardig en voornaam gevierd worden in Rome zowel als in het Land dat terecht “heilig” genoemd wordt, omdat Jezus daar geboren werd en stierf. Dit land, waarin de eerste christengemeenschap het licht zag, is de plaats waar God zich aan de mensheid geopenbaard heeft. Het is het Beloofde Land dat zo’n bepalende rol gespeeld heeft in de geschiedenis van het joodse volk, en dat evenzeer door de gelovigen van de islam hoog geacht wordt. Moge het Jubileumjaar een bijdrage leveren aan een nieuwe stap voorwaarts in de wederzijdse dialoog, totdat wij allen samen – joden, christenen en moslims – eens in Jeruzalem de vredeskus kunnen uitwisselen. H. Paus Johannes Paulus II, Apostolische Brief, Aan Bisschoppen, priesters en het gehele gelovige volk in de stad Jeruzalem en vrede voor alle mensen in het Midden Oosten, Redemptionis Anno (20 apr 1984), 1
De periode van het Jubileumjaar voert ons binnen in de ferme taal die de goddelijke heilspedagogie gebruikt om de mens tot bekering en boetedoening aan te zetten. Deze twee vormen het begin van en de weg tot zijn herstel. Zonder deze beide kan niet terug gevonden worden wat men nooit op eigen kracht zou kunnen werven: de vriendschap met God, zijn genade, het bovennatuurlijk leven, het enige leven waarin de diepste verlangens van het menselijk hart vervuld kunnen worden.
Door de komst van het nieuwe millennium wordt de christengemeenschap aangemoedigd zijn gelovige blik te verruimen naar nieuwe horizonten om het rijk van God aan te kondigen. In deze bijzondere omstandigheid dient men met versterkte trouw terug te grijpen naar de leer van het Tweede Vaticaans Concilie die een nieuw licht heeft doen schijnen op de missioneringstaak van de kerk in haar confrontatie met de huidige eisen van de evangelisatie. Tijdens het Concilie is de kerk zich meer bewust geworden van haar mysterie en van de apostolische taak die de Heer haar heeft toevertrouwd. Deze bewustwording legt de gemeenschap van gelovigen de plicht op in de wereld te leven in de wetenschap “als het zuurdeeg en als de ziel van de menselijke gemeenschap (te zijn) om haar in Christus te vernieuwen en haar tot een familie van God om te vormen”.2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 40 De gemeenschap van gelovigen moet, wil zij daadkrachtig aan deze verplichting beantwoorden, de eenheid handhaven en haar leven van eensgezindheid doen groeien.H. Paus Johannes Paulus II, Apostolische Brief, Nu het derde millennium van de nieuwe tijd nadert, Tertio millennio adveniente (10 nov 1994), 36 Het op handen zijn van het jubileumgebeuren vormt een goede stimulans in die richting.
De gang van de gelovigen naar het derde millennium ondervindt nergens de nadelige gevolgen van vermoeidheid die de last van tweeduizend jaar geschiedenis met zich mee had kunnen brengen. De christenen voelen zich eerder gesterkt door de gedachte dat zij het ware licht, Christus de Heer, in de wereld brengen. In het verkondigen van Jezus van Nazareth, waarlijk God en volmaakt Mens, opent de kerk voor ieder mensenwezen het perspectief ’vergoddelijkt’ te worden en zo meer dan ooit mens te worden.2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 41 Daar ligt de enige weg waarlangs de wereld de verheven roeping die de hare is, kan ontdekken en die volledig kan bereiken in het heil dat God bewerkt.
In deze voorbereidingsjaren vlak voor het Jubileumjaar maken de particuliere kerken zich door middel van gebed, catechese en betrokkenheid in onderscheiden vormen van pastoraal, in overeenstemming met hetgeen ik in mijn brief H. Paus Johannes Paulus II - Apostolische Brief
Tertio millennio adveniente
Nu het derde millennium van de nieuwe tijd nadert
(10 november 1994) Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Apostolische Brief, Nu het derde millennium van de nieuwe tijd nadert, Tertio millennio adveniente (10 nov 1994), 39-54 geschreven heb, klaar voor deze ontmoeting die de gehele kerk in een nieuwe periode van genade en zending binnen voert. De nabijheid van dit jubileumgebeuren wekt bovendien de mensen die op zoek zijn naar een geschikt teken dat hen helpt de sporen van Gods aanwezigheid in onze tijd waar te nemen, op tot bijzondere aandacht.
De jaren van voorbereiding op het jubileum zijn onder het teken van de allerheiligste Drie-eenheid gesteld: door Christus – in de heilige Geest – tot God de Vader. Het mysterie van de Drie-eenheid is het begin van de weg van het geloof en het eindpunt, want uiteindelijk zullen onze ogen voor eeuwig het gelaat van God aanschouwen. Bij het vieren van de menswording richten we onze blik op het mysterie van de Drie-eenheid. Jezus van Nazareth, die de Vader openbaart, heeft het verlangen God te kennen dat in het hart van iedere mens verborgen ligt, in vervulling doen gaan. Wat de schepping als het zegel van de scheppende hand van God in zich geprent hield en wat de profeten van het oude testament als een belofte aangekondigd hadden, treedt definitief naar buiten in de openbaring van Christus. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de heilige liturgie, Sacrosanctum Concilium (4 dec 1963), 2.4
Jezus openbaart het gelaat van God de Vader, “rijk aan barmhartigheid en ontferming” (Jak 5, 11), en door de zending van de Heilige Geest maakt Hij het mysterie van de liefde van de Drie-eenheid zichtbaar. Juist de Geest van Christus treedt handelend op in de kerk en in de geschiedenis. Wij moeten op Hem bedacht zijn om de tekenen van de nieuwe tijd te herkennen en de verwachting van de zegenrijke wederkomst van de Heer in de harten van de gelovigen telkens meer te doen leven. Het Heilig Jaar zal daarom een unieke, ononderbroken lofzang tot de allerhoogste Drie-eenheid, God, moeten zijn. De dichterlijke woorden van de heilige Gregorius van Nazianze, de Theoloog, komen ons hierbij te hulp:
“Eer aan God de Vader, en aan de Zoon, koning van het heelal.
Eer aan de Geest,
lofwaardig en allerheiligst.
De Drie-eenheid is een enkele God
die alle ding schiep en vulde:
de hemel, met hemelse wezens, en de aarde, met aardse wezens.
De zee, de rivieren, de bronnen,
Hij vulde ze met waterwezens,
alles tot leven brengend door zijn Geest,
opdat elk schepsel de lof zingt
van zijn wijze Schepper,
enige oorzaak van het leven en het voortbestaan.
Laat meer dan enig ander schepsel
de redelijke schepping Hem onophoudelijk roemen als de grote Koning en de algoede Vader.” H. Gregorius van Nazianze, Dogmatische gedichten, Poemata dogmatica. XXXI, Hymnus Alias, PG 37, 510-511
Moge deze hymne voor de Drie-eenheid, lofzang op de menswording van de Zoon, eenstemmig gezongen worden door allen die het doopsel ontvangen hebben en hetzelfde geloof in Jezus de Heer delen. Moge het oecumenisch karakter van het Jubileumjaar een concreet teken zijn van de weg die vooral deze laatste decennia door gelovigen van verschillende kerken en kerkelijke gemeenschappen afgelegd wordt. Door bedacht te zijn op de inspiratie van de Geest zullen wij uiteindelijk in staat zijn de genade van het door het doopsel verkregen goddelijk kindschap openlijk in volle gemeenschap te laten zien: allen kinderen van een enkele Vader. De apostel laat telkens weer, ook vandaag aan ons, de oproep horen die ons niet koud mag laten: “Eén lichaam en één Geest, zoals u ook geroepen bent tot een hoop, waarvoor Gods roeping borg staat. Eén Heer, één geloof, één doop. Eén God en Vader van allen, die is boven allen, met allen en in allen.” (Ef. 4, 4-6) Met de woorden van de heilige Ireneüs zou ik willen zeggen, dat wij het ons niet kunnen veroorloven aan de wereld een dor aanschijn te geven, nadat we het woord van God ontvangen hebben als een regen uit de hemel. En wij zullen nooit kunnen pretenderen één enkel brood te zijn, als wij de bloem verhinderen één enkel brood te worden, één enkel deeg te worden met het water dat in ons gegoten is. Vgl. H. Ireneüs van Lyon, Tegen de ketters, Adversus Haereses. III, 17: PG 7, 930, SC 211
Elk Jubileumjaar is als een uitnodiging tot het vieren van een bruiloft. Wij stromen allemaal toe, uit verschillende over heel de aarde verspreide kerken en kerkelijke gemeenschappen, naar het feest dat toebereid wordt. Laat ons dus aandragen wat ons reeds vereent. En door onze blik alleen op Christus te richten zijn wij in staat te groeien in de eenheid die de vrucht is van de Geest. Als opvolger van Petrus, is de bisschop van Rome hier om de uitnodiging tot het vieren van het Jubileumjaar kracht bij te zetten, opdat de tweeduizendste jaardag van het centrale mysterie van het christelijk geloof beleefd wordt als een weg tot verzoening en als een teken van authentieke hoop voor hen die opzien naar Christus en de kerk, sacrament “van de innige vereniging met God en van de eenheid van heel het menselijk geslacht”. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 1
De geschiedenis laat zien met hoeveel enthousiasme het volk Gods de verschillende heilige jaren steeds beleefd heeft. De jaren werden gezien als een gelegenheid Christus’ uitnodiging tot bekering intenser te ervaren. Op die weg zijn er ook onbegrip en misbruiken geweest, maar de getuigenissen van authentiek geloof en oprechte liefde overtroffen deze over de hele linie. Een voortreffelijk voorbeeld daarvan is de heilige Filippus Neri die bij gelegenheid van het Heilig Jaar 1550 aan de wieg heeft gestaan van de ‘caritas romana’, als tastbaar teken van welkom voor de pelgrims. Met als vertrekpunt het vieren van de heilige jaren en de vruchten van de bekering die de genade van de vergeving in talrijke gelovigen bewerkstelligd heeft, zou men een lange geschiedenis van heiligheid kunnen schrijven.
Gedurende mijn pontificaat heb ik tot mijn vreugde in 1983 het jubileum mogen afkondigen voor de negentienhonderdvijftigste gedenkdag van de verlossing van het mensengeslacht. Dit mysterie dat bewerkstelligd werd door de dood en de verrijzenis van Jezus vormt het hoogtepunt van een gebeurtenis die begon met de menswording van de Zoon van God. Het naderend jubileum kan derhalve als ‘groot’ beschouwd worden en de kerk uit de vurige wens alle gelovigen te omarmen om hun de vreugde van de verzoening te schenken. Uit heel de Kerk zal de zang van lof en dankzegging opstijgen naar de Vader die in zijn onvergelijkelijke liefde ons het voorrecht verleend heeft in Christus “medeburgers van de heiligen en huisgenoten van God” (Ef. 2, 19) te worden. Bij gelegenheid van dit grote feest worden de gelovigen van andere godsdiensten evenals zij die ver verwijderd zijn van het geloof in God, van harte uitgenodigd ook te delen in onze vreugde. Laten we als broeders en zusters van de ene mensenfamilie samen de drempel overschrijden van een nieuw millennium, dat de inzet en verantwoordelijkheid van allen zal vergen.
Het Jubileumjaar zal voor ons gelovigen de verlossing die Christus door zijn dood en verrijzenis gerealiseerd heeft, op de voorgrond plaatsen. Na die dood kan niemand gescheiden worden van de liefde van God Vgl. Rom. 8, 31-39 dan door zijn eigen fouten. De genade van de barmhartigheid komt allen tegemoet, opdat allen die verzoend zijn ook “gered worden door zijn leven” (Rom. 5, 10).
Ik bepaal derhalve, dat het grote jubileum van het jaar 2000 zal beginnen in de Kerstnacht van 1999, door de opening van de heilige deur van de basiliek van de heilige Petrus in het Vaticaan. Dit zal enkele uren voorafgaan aan de beoogde openingsplechtigheid in Jeruzalem en Betlehem evenals aan de opening van de heilige deuren van de andere patriarchale basilieken van Rome. Voor de basiliek van de heilige Paulus wordt de opening van de heilige deur verschoven naar dinsdag 18 januari, het begin van de Gebedsweek voor de Eenheid van de Christenen, teneinde ook op deze wijze het bijzondere oecumenische karakter dat dit jubileum zal markeren, te benadrukken.
Bovendien bepaal ik voor de particuliere kerken, dat de opening van het Jubileumjaar gevierd zal worden op het hoogfeest van de Geboorte van de Heer, met een plechtige eucharistieviering in de kathedraal waarbij de diocesane bisschop zal voorgaan. Hetzelfde geldt voor de co-kathedraal waar de bisschop een gedelegeerde kan aanwijzen om voor te gaan. Gezien het feit, dat de rite van de opening van de heilige deur eigen is het passend dat de opening van de jubileumperiode in de afzonderlijke bisdommen plaatsvindt door een statio in een andere kerk, waarvandaan de bedetocht naar de kathedraal zal vertrekken, door op liturgische wijze de betekenis van het evangelieboek tot uiting te brengen en door het voorlezen van enige paragrafen van de onderhavige bul worden voorgelezen, overeenkomstig de aanwijzingen van het Rituaal voor de viering van het grote Jubileum in de particuliere kerken.
Moge Kerstmis 1999 voor allen een hoogfeest zijn, stralend van licht, de voorbode van een bijzonder diepe ervaring van genade en goddelijke barmhartigheid die voort zal duren tot aan de sluiting van het Jubileumjaar op de dag van de Openbaring des Heren op 6 januari 2001. Moge iedere gelovige de uitnodiging van de engelen ontvangen die zonder ophouden verkondigen “Glorie aan God in de hoogste hemel en op aarde vrede onder de mensen in wie Hij een welbevallen heeft” (Lc. 2, 14). Zo zal de kersttijd het kloppende hart zijn van het Heilig Jaar dat het leven van de kerk de overvloed van de gaven van de Geest zal brengen voor een nieuwe evangelisatie.
In de loop van zijn geschiedenis is het instituut van het Jubileumjaar verrijkt met tekenen die getuigen van het geloof en die een steun zijn voor de vroomheid van het christenvolk. Daaronder moet vooral gewezen worden op de pelgrimage. Deze verwijst naar het leven van de mens die zijn eigen bestaan graag omschrijft als een op weg zijn. Van de geboorte tot aan de dood verkeert iedereen in de situatie van de homo viator, de mens als reiziger. De heilige Schrift getuigt op zijn beurt bij herhaling van de waarde van het op weg gaan naar de heilige plaatsen. Het was een traditie, dat de Israëliet op pelgrimstocht ging naar de stad waar de ark van het verbond bewaard werd, of naar het heiligdom van Betel Vgl. Recht. 20, 18 , of dat van Silo waar Anna, de moeder van Samuel, haar gebed verhoord zag (vgl. 1Sam 1,3). Zich vrijwillig onderwerpend aan de Wet ging ook Jezus met Maria en Jozef als pelgrim naar de heilige stad Jeruzalem Vgl. Lc. 2, 41 . De geschiedenis van de Kerk is het levende verslag van een nooit eindigende pelgrimage. Op weg zijn naar de stad van de heilige Petrus en Paulus, naar het Heilig Land of naar de oude en nieuwe heiligdommen toegewijd aan de maagd Maria en aan de heiligen: dat is het doel van ontelbare gelovigen die op deze wijze hun vroomheid voeden.
Een pelgrimstocht is altijd een veelbetekenend moment geweest in het leven van de gelovigen. Een dergelijke tocht hult zich naar gelang van het historische moment telkens in verschillende culturele uitdrukkingsvormen. Hij roept het beeld op van de persoonlijke gang van de gelovige in het voetspoor van de Verlosser: het is een oefening in heilbrengende ascese, in berouw om de menselijke zwakheden, in voortdurende waakzaamheid voor de eigen wankelmoedigheid, in innerlijke voorbereiding op de hervorming van het hart. Door waken, vasten, door gebed gaat de pelgrim voorwaarts op de weg der christelijke volmaaktheid, zich inspannend om, met de steun van God, de staat van “de volmaakte mens, de gehele omvang van de volkomenheid van Christus” (Ef. 4, 13) te bereiken.
Bij de pelgrimstocht hoort het teken van de heilige deur die voor het eerst tijdens het jubeljaar 1423 geopend werd in de Lateraanse basiliek van de heilige Verlosser. Zij is het beeld van de overgang van de zonde naar de genade die iedere christen moet realiseren. Jezus heeft gezegd: “Ik ben de deur” (Joh. 10, 7) om te laten zien, dat niemand tot de Vader kan naderen dan door Hem. Deze aanduiding die Jezus van zichzelf geeft, getuigt dat Hij alleen de door de Vader gezonden Verlosser is. Er is slechts één deur die wijd geopend toegang verleent tot het leven in gemeenschap met God. En die deur is Jezus, de enige en absolute weg van het heil. Op Hem alleen kan het woord van de psalmist in alle waarheid worden toegepast: “Hier is de poort van de Heer, hier mag binnen wie rechtvaardig blijkt” (Ps. 118, 20).
Door de aandacht te richten op de deur wordt verwezen naar de verantwoordelijkheid van iedere gelovige om over de drempel heen te gaan. Door die deur gaan betekent belijden, dat Jezus Christus de Heer is waarmee we ons geloof in Hem versterken om het nieuwe leven dat Hij ons heeft gegeven, te leven. Het is een beslissing die de vrijheid tot kiezen vooronderstelt en tegelijkertijd de moed iets achter te laten, in de wetenschap, dat men het goddelijk leven verwerft Vgl. Mt. 13, 44-46 . Precies in die geest zal de paus, als eerste, in de nacht van 24 op 25 december 1999 door de heilige deur gaan. Wanneer hij die drempel over gaat toont hij de Kerk en de wereld het heilig Evangelie, bron van leven en van hoop voor het derde millennium dat komt. Door die heilige deur, die op de grens van een millennium symbolisch wijder is, Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Apostolische Brief, Nu het derde millennium van de nieuwe tijd nadert, Tertio millennio adveniente (10 nov 1994), 33 wil Christus ons dieper doen binnentreden in de kerk, zijn Lichaam en zijn bruid. Op deze wijze begrijpen wij de betekenis van de oproep van de apostel Petrus toen hij schreef, dat wij, verenigd in Christus, ook worden gebruikt “als levende stenen tot het bouwen van een geestelijke tempel, tot een heilig priesterschap, dat geestelijke offers opdraagt, die welgevallig zijn aan God” (1 Pt. 2, 5).
Een ander bijzonder en bij de gelovigen goed bekend teken is de Apostolische Penitentiarie
Bepalingen inzake het verkrijgen van de jubileum-aflaat
(29 november 1998), die een van de constitutieve onderdelen van het jubileumgebeuren is. Daarin manifesteert zich de volheid van de barmhartigheid van de Vader die ieder tegemoet treedt met zijn liefde die vooral tot uitdrukking komt in de vergeving van de schuld. Gewoonlijk schenkt God de Vader zijn vergeving door het Sacrament van Boete en Verzoening. Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Postsynodale Apostolische Exhortatie, Over de verzoening en boete in de zending van de Kerk in deze tijd, Reconciliatio et paenitentia (2 dec 1984), 28-34 Welbewust en in vrijheid toegeven aan zware zonden scheidt de gelovige inderdaad af van het leven van genade met God en door ditzelfde feit sluit hij zich buiten de heiligheid waartoe hij geroepen is. De Kerk die van Christus de macht heeft gekregen in zijn naam zonden te vergeven Vgl. Mt. 16, 19
Vgl. Joh. 20, 23
, is in de wereld de levende aanwezigheid van de liefde van God die zich over elke menselijke zwakheid buigt om deze op te nemen in de omhelzing van zijn goedertierenheid. Juist door het dienstambt van zijn Kerk verbreidt God zijn barmhartigheid in de wereld door deze kostbare gave die met de zeer oude naam ‘aflaat’ wordt aangeduid.
Het Sacrament van de Verzoening biedt de zondaar “een nieuwe gelegenheid om zich te bekeren en de genade van de rechtvaardiging terug te vinden” Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 1446 die door het offer van Christus verworven is. De zondaar wordt op deze wijze weer ingebed in het leven van God en de volledige deelname aan het leven van de Kerk. Door het belijden van zijn zonden ontvangt de gelovige werkelijk vergeving en kan hij opnieuw deelnemen aan de Eucharistie als teken van de hervonden gemeenschap met de Vader en met zijn Kerk. Sinds de oudheid is de kerk er echter altijd ten diepste van overtuigd geweest, dat de vergeving die door God belangeloos verleend wordt, dientengevolge een werkelijke verandering van leven meebrengt, een geleidelijke verwijdering van het innerlijk kwaad, een hernieuwing van het eigen bestaan. De sacramentele akt dient gepaard te gaan met een existentiële akt, met een werkelijke zuivering van de schuld, wat op goede gronden penitentie of boete wordt genoemd. Vergeving betekent niet, dat dat existentiële proces overbodig is, maar eerder dat het een betekenis krijgt, dat het aanvaard, verwelkomd wordt.
Verzoening met God sluit niet uit, dat er bepaalde gevolgen van de zonde blijven bestaan waarvan men zich dient te zuiveren. Juist binnen dat kader krijgt de aflaat zijn volle betekenis, waarmee uitdrukking wordt gegeven aan “de totale gave van de barmhartigheid van God”. H. Paus Johannes Paulus II, Apostolische Brief, Opent de deuren voor de Verlosser, Aperite Portas Redemptionis (6 jan 1983), 8 Door de aflaat die God aan de rouwmoedige zondaar verleent, wordt de tijdelijke straf voor de zonden die, wat de schuld betreft al vergeven zijn, kwijtgescholden.
De zonde heeft inderdaad, doordat deze naar zijn aard een belediging is van de heiligheid en gerechtigheid van God, alsook een minachting voor de persoonlijke vriendschap die God voor de mens heeft, een dubbel gevolg. In de eerste plaats brengt zij, als het een zware zonde is, de ontbering van de gemeenschap met God met zich mee en, dientengevolge, de uitsluiting van het eeuwig leven. Aan de rouwmoedige zondaar verleent God echter in zijn barmhartigheid vergeving van de zware zonden en kwijtschelding van de ‘eeuwige straf’ die er het gevolg van zou zijn.
In de tweede plaats brengt “elke zonde, ook een dagelijkse zonde, een ongezonde gehechtheid aan het geschapene met zich mee. Deze gehechtheid heeft een loutering nodig, hetzij hier op aarde, hetzij na de dood in de toestand die vagevuur genoemd wordt. Deze loutering bevrijdt van wat men de ‘tijdelijke zondestraf’ noemt”. Catechismus-Compendium, Catechismus van de Katholieke Kerk (15 aug 1997), 1472 Als deze eenmaal is uitgeboet, is er geen belemmering meer voor de volledige gemeenschap met God en met de broeders en zusters.
Aan de andere kant leert de Openbaring, dat de christen op zijn weg van bekering niet alleen staat. Zijn leven is in Christus en door Christus via een mysterievolle band verenigd met het leven van alle andere christenen in de bovennatuurlijke eenheid van het mystiek lichaam. Zo komt er tussen de gelovigen een wonderbare uitwisseling tot stand van geestelijke goederen, krachtens welke de heiligheid van de een de anderen een weldaad verschaft die de mogelijke door iemand aan anderen toegebrachte schade van de zonde verre overtreft. Er zijn mensen die een overvloed nalaten aan liefde, aan gedragen lijden, aan zuiverheid en waarheid die doorstroomt naar anderen en hun steun biedt. Dit is de werkelijkheid van de ‘plaatswaarneming’ waarop het hele mysterie van Christus gegrondvest is. Zijn overvloedige liefde redt ons allen. Niettemin is een deel van de grootsheid van de liefde van Christus, dat deze ons niet passief ons lot doet ondergaan, maar dat deze liefde ons medeplichtig maakt aan zijn verlossend optreden en met name in zijn lijden. Dat lezen we in de overbekende zinsnede van de Brief aan de Kolossenzen: “In mijn lichaam vul ik aan wat nog ontbreekt aan de verdrukkingen van Christus ten bate van zijn lichaam, dat is de Kerk” (Kol. 1, 24).
Deze diepe werkelijkheid wordt prachtig verwoord in een passage van het Boek van de Openbaring waarin de Kerk beschreven wordt als de bruid gekleed in een eenvoudig wit linnen gewaad, van een zuivere stralende stof. De heilige Johannes zegt: “Het linnen symboliseert de goede daden van de heiligen” (Openb. 19, 8). En tijdens het leven van de heiligen wordt dan ook de stralende stof geweven die de kleding van de eeuwigheid is. Alles komt van Christus, maar omdat wij Hem toebehoren, is alles van ons ook van Hem en verwerft een genezende kracht. Dat moet men begrijpen wanneer men spreekt over de ‘schat van de kerk’ die gevormd wordt door de goede werken van de heiligen. Bidden om de aflaat te verkrijgen betekent binnentreden in die geestelijke gemeenschap en dus een zich volledig openstellen voor de anderen. Niemand leeft dan ook voor zichzelf, ook niet in het rijk van de geest. En de heilzame zorg voor de redding van zijn ziel staat niet los van vrees en egoïsme tenzij die zorg ook het heil van de ander betreft. Dat is de werkelijkheid van de gemeenschap der heiligen, het mysterie van de ‘plaatswaarnemende werkelijkheid’, van het gebed als weg van eenheid in Christus en in de heiligen. Hij neemt ons mee om met Hem het witte kleed van de nieuwe mensheid te weven, het kleed van schitterend linnen van de Bruid van Christus.
Deze doctrine over de aflaten “leert vooreerst, dat ‘het slecht en bitter is de Heer uw God te verlaten’ (Jer. 2, 19). En wanneer de gelovigen aflaten verdienen, begrijpen zij, dat zij het kwaad dat zij door de zonde zichzelf hebben aangedaan en bovendien heel de gemeenschap, niet op eigen kracht kunnen uitboeten. Op deze wijze worden zij aangezet tot een heilzame nederigheid.” H. Paus Paulus VI, Apostolische Constitutie, Over de herziening van de aflatenpraktijk, Indulgentiarum Doctrina (1 jan 1967), 9 De waarheid over de gemeenschap van de heiligen, die de gelovigen verenigt in Christus en onderling, houdt ons voor in welke mate ieder van ons de anderen – levenden en overledenen – kan helpen om altijd intiemer verenigd te worden met de hemelse Vader.
Mij verlatend op deze leerstellige argumenten en het moederlijk inzicht van de Kerk verklarend beslis ik, dat alle gelovigen die zich op de juiste wijze hebben voorbereid, gedurende het Jubileumjaar overvloedig zullen kunnen profiteren van het geschenk van de aflaat, overeenkomstig de richtlijnen die de onderhavige bul vergezellen Vgl. Apostolische Penitentiarie, Bepalingen inzake het verkrijgen van de jubileum-aflaat (29 nov 1998). bijgevoegd decreet.
Voor alles de zuivering van het geheugen: het vergt van allen een daad van moed de fouten die begaan zijn door hen die de naam van christen gedragen hebben en dragen, te erkennen.
Het Heilig Jaar is krachtens zijn aard al een moment waarop we opgeroepen worden tot bekering. Dat is het eerste woord van de prediking van Jezus en het is veelzeggend, dat het gerelateerd wordt aan de bereidheid te geloven: “Bekeer u. Heb geloof in de goede boodschap.” (Mc. 1, 15) De opdracht die Christus geeft is een noodzakelijk gevolg van de bewustwording van het feit, dat “de tijd rijp is” (Mc. 1, 15). Het in vervulling gaan van de tijd van God wordt een oproep tot bekering. Bovendien is de bekering op de eerste plaats een vrucht van de genade. Het is de Geest die iedereen aanzet “tot zichzelf te komen” en de behoefte te voelen terug te keren naar de vader Vgl. Lc. 15, 17-20 . Het gewetensonderzoek is dus een van de meest beslissende momenten van het eigen leven. Daardoor confronteert elke mens zich werkelijk met de waarheid van zijn eigen leven. Zo ontdekt hij de kloof tussen zijn handelen en het ideaal dat hij zich gesteld heeft. De geschiedenis van de kerk is een geschiedenis van heiligheid. Het Nieuwe Testament bevestigt krachtig dit kenmerk van de gedoopten: zij zijn heiligen in de mate waarin zij zich, afgescheiden van de wereld die onderworpen is aan de Boze, zich wijden aan de eredienst voor de ene en ware God. Feitelijk blijkt deze heiligheid in de geschiedenis van talloze heiligen en zaligen die door de kerk erkend zijn, zoals ook in de geschiedenis van een enorme menigte onbekende mannen en vrouwen waarvan het aantal niet te becijferen valt Vgl. Openb. 7, 9 . Hun leven getuigt van de waarheid van het evangelie en geeft de wereld het tastbare bewijs, dat de volmaaktheid mogelijk is. Niettemin moet erkend worden, dat de geschiedenis een flink aantal feiten kent die voor het christendom een anti-getuigenis zijn. Krachtens de band die ons, in het mystieke lichaam, met elkaar verenigt, dragen wij allen de last van de vergissingen en fouten van hen die ons zijn voorgegaan, ook al zijn we niet persoonlijk verantwoordelijk en treden we bij het oordeel van God die alleen de harten kent, niet in de plaats van een ander.
Ook wij echter, kinderen van de kerk, hebben gezondigd, waardoor de bruid van Christus niet met alle schoonheid van haar gelaat heeft kunnen stralen. Onze zonde heeft een hindernis opgeworpen voor de werking van de Geest in het hart van veel mensen. Ons gebrek aan geloof heeft veel mensen doen vervallen tot onverschilligheid en hen afgehouden van een authentieke ontmoeting met Christus.
Als opvolger van Petrus vraag ik, dat in dit jaar van barmhartigheid de Kerk, sterk in heiligheid die zij ontvangt van haar Heer, voor God knielt en smeekt om vergeving van de zonden in verleden en heden. Allen hebben gezondigd en niemand kan zich tegenover God gerechtvaardigd noemen Vgl. 1 Kon. 8, 46 . Laat men onbevreesd herhalen “Wij hebben gezondigd” Vgl. Jer. 3, 25 , en laat men ook de zekerheid levend houden, dat “waar de zonde heeft gewoekerd, de genade mateloos werd” (Rom. 5, 20).
De omhelzing die de Vader bewaart voor hen die Hem berouwvol tegemoet treden, zal de gerechte beloning zijn voor de nederige erkenning van eigen en andermans fouten, welke erkenning gebaseerd op het bewust zijn van de innige band die de leden van het mystieke lichaam van Christus onderling verenigt. De Christenen worden uitgenodigd tegenover God en tegenover de mensen die door hun gedrag gekwetst zijn, de last op zich te nemen van de fouten die zij begaan hebben. Laten zij dit doen zonder er iets voor terug te vragen, gesterkt door de enige “liefde van God die in ons hart is uitgestort” Vgl. Rom. 5, 5 . Onpartijdige mensen, en daar is geen gebrek aan, zullen in staat zijn te erkennen dat de geschiedenis in verleden en heden ten aanzien van de kinderen van de kerk perioden van marginalisatie, onrecht en vervolgingen heeft gekend en vaak nog kent.
Laat niemand zich in dit Jubileumjaar losmaken uit de omhelzing van de Vader. Laat niemand zich gedragen als de oudste zoon uit de parabel die weigert de woning binnen te gaan om mee te doen aan het feest Vgl. Lc. 15, 25-30 . Moge de vreugde van de vergeving krachtiger en groter zijn dan elk gevoel van wrok. Op die wijze zal de bruid voor de ogen van de wereld schitteren van de schoonheid en heiligheid die komen van de genade van de Heer. Sinds tweeduizend jaar is de Kerk de wieg waarin Maria Jezus gelegd heeft en waarin zij Hem aan de aanbidding en beschouwing van alle volken toevertrouwt. Moge, middels de nederigheid van de bruid, de glorie en de sterkte van de eucharistie die zij viert en in haar schoot bewaart, meer stralen. In het teken van het geconsacreerde brood en de geconsacreerde wijn openbaart de verrezen en verheerlijkte Jezus Christus, licht van de naties Vgl. Lc. 2, 32 , de continuïteit van zijn menswording. Hij blijft levend en werkelijk temidden van ons om de gelovigen te voeden met zijn Lichaam en Bloed.
Laat onze blik gericht zijn op de toekomst. De Vader van alle barmhartigheid houdt geen rekening met de zonden waarover wij werkelijk berouw hebben Vgl. Jes. 38, 17 . Hij brengt nu iets nieuws tot stand en in de liefde die vergeeft loopt Hij vooruit op de nieuwe hemel en de nieuwe aarde. Moge het geloof dus herleven, de hoop groeien, en de liefde steeds actiever worden met het oog op een hernieuwde betrokkenheid bij het christelijk getuigenis in de wereld van het op handen zijnde millennium.
Het is eveneens noodzakelijk een nieuwe cultuur van internationale solidariteit en samenwerking te creëren, waarin allen – met name de rijke landen en de private sector – hun verantwoordelijkheid waarmaken via een economisch model dat ten dienste staat voor iedere mens. Er mag geen uitstel meer zijn voor het moment waarop de arme Lazarus mee mag aanschuiven aan tafel naast de rijke om deel te hebben aan hetzelfde maal en niet langer genoodzaakt is zich te voeden met wat van de tafel valt Vgl. Lc. 16, 19-31 . Extreme armoede is een bron van geweld, van wrok en van aanstoot. Daar een remedie voor vinden is een werk van gerechtigheid en dus van vrede. Het jubileum is een nieuwe oproep tot bekering van het hart door een verandering van leven. Het brengt allen opnieuw onder ogen, dat noch de goederen van de aarde als absoluut beschouwd moeten worden, want zij zijn niet God, noch de overheersing of het streven naar overheersing, want de aarde behoort aan God en aan Hem alleen: “het land behoort aan mij; u bent er vreemdelingen en gasten” (Lev. 25, 23). Moge dit jaar van genade het hart raken van diegenen die het lot van de volken in handen hebben.
Deze eeuw zelf, die ten einde begint te lopen, heeft talrijke martelaren gekend, met name als gevolg van het nazisme, van het communisme en van rassen- en stammenoorlogen. Mensen van elke maatschappelijke herkomst hebben geleden omwille van hun geloof door met hun bloed hun verknochtheid aan Christus en de kerk te betalen, of door moedig vele jaren cel en allerhande ontberingen te trotseren, omdat zij niet wilden toegeven aan een ideologie die vervormd was tot een meedogenloos dictatoriaal regime. Vanuit psychologisch oogpunt is het martelaarschap het meest welsprekende bewijs van de waarheid van het geloof, dat zelfs aan de meest gewelddadige dood een menselijk gezicht weet te geven en dat zelfs in de hevigste vervolgingen zijn schoonheid laat zien.
Als we in het komende Jubileumjaar overvloeid worden door de genade zullen we met groter kracht het lied van dankzegging tot de Vader doen opstijgen en zingen: Te martyrum candidatus laudat excercitus – U looft de blanke stoet der martelaren. Ja, daar is de stoet van hen “die hun kleren hebben wit gewassen in het bloed van het lam.” (Openb. 7, 14). Daarom dient de Kerk overal op aarde vast te houden aan hun getuigenis en hun gedachtenis vurig te verdedigen. Moge het volk van God, gesterkt in zijn geloof door het voorbeeld van deze authentieke toonbeelden van alle leeftijden, talen en landen, vol vertrouwen de drempel van het derde millennium overschrijden. Moge aan de bewondering voor hun martelaarschap in het hart van de gelovigen het verlangen gekoppeld worden met de genade van God hun voorbeeld te kunnen volgen, zo de omstandigheden dit vergen.
De vreugde van het jubileum zou niet volledig zijn, als de blik niet gewend werd naar haar die in volledige gehoorzaamheid aan de Vader voor ons het menszijn gegeven heeft aan de Zoon van God. In Betlehem gingen voor Maria de dagen in vervulling waarin zij een kind zou baren Vgl. Lc. 2, 6 . En vervuld van de Geest bracht zij de Eerstgeborene van de nieuwe schepping ter wereld. Geroepen de moeder van God te zijn, heeft Maria vanaf de eerste dag van haar maagdelijke bevruchting het moederschap ten volle beleefd en het met zich meegedragen tot aan de bekroning ervan aan de voet van het kruis op Calvarië. Daar is zij, door een prachtig geschenk van Christus, ook moeder van de Kerk geworden, waarin zij allen de weg toont die naar haar Zoon voert.
Vrouw van stille overweging en van luisteren, volgzaam in de handen van de Vader, wordt de maagd Maria door alle generaties aangeroepen als de ‘gezegende’, omdat zij de wonderen die de heilige Geest in haar tot stand bracht, heeft weten te herkennen. De volkeren zullen nooit ophouden de Moeder van barmhartigheid aan te roepen en zij zullen onder haar bescherming altijd hun toevlucht vinden. Moge zij die met haar zoon Jezus en haar gemaal Jozef op pelgrimstocht ging naar de heilige tempel van God de weg van hen die in dit Jubileumjaar op pelgrimage gaan, beschermen. Moge zij de goedheid hebben gedurende de komende maanden voor het christenvolk met bijzondere intensiteit de voorspreekster te zijn, opdat dit de overvloed van genaden en barmhartigheid verkrijgt, terwijl het zich verheugt over de tweeduizend jaar die sinds de geboorte van zijn verlosser voorbij gegaan zijn.
Moge de lofzang van de kerk voor de gave van het heil in Christus de Heer opstijgen naar God de Vader in de heilige Geest, nu en in de eeuwen die komen.
Gegeven te Rome, bij Sint Petrus, op 29 november 1998, eerste zondag van de Advent, in het eenentwintigste jaar van mijn pontificaat.
Paus Johannes Paulus II