Paus Gregorius XVI - 15 augustus 1832
Noch de wetten, noch de rechten, noch de instellingen, noch de heiligste voorschriften van de godsdienst zijn beschut tegen de vermetelheid der boze tongen. Heftig wordt geschokt de H. Stoel van St. Petrus, waarop wij zetelen en waarop Christus Zijn Kerk heeft gegrondvest; en de banden van eenheid worden met de dag losser gemaakt en zelfs verbroken. Het goddelijk gezag van de Kerk wordt bestreden, haar rechten vertrapt; zelfs wordt zij aan aardse berekeningen onderworpen en, tegen alle rechtvaardigheid in tot schandelijke slavernij gebracht, aan de haat der volken prijsgegeven. De aan de bisschoppen verschuldigde gehoorzaamheid wordt geweigerd, hun rechten worden met voeten getreden.
Huiveringwekkend is het, hoe op universiteiten en gymnasia nieuwe verfoeilijke meningen luide verkondigd worden, waardoor het katholiek geloof niet meer heimelijk en in het verborgen aangevallen, maar openlijk nu en voor aller ogen op schrikbarende en misdadige wijze bestreden wordt. Door het onderricht en het voorbeeld van de leermeesters zijn de jongelieden in de grond bedorven en zo is overal een diep verval van de godsdienst en een allerdroevigst zedenbederf ingetreden.
Verder, omdat nu de teugel werd afgeworpen van de godsdienst, waardoor alleen de koninkrijken blijven bestaan en de kracht en sterkte van het gezag bevestigd wordt, aanschouwen wij steeds meer de ineenstorting van de openbare orde, de val van vorsten en de omverwerping van elk wettig gezag.
En deze zo ontzaglijke opeenhoping van rampen vindt vooral haar oorzaak in het samenspannen van die genootschappen, waarin al het heiligschennende, schandelijke en godslasterende van alle ketterijen en misdadige sekten tezamen met alle mogelijke onreinheid als in een riool bijeen gevloeid is.