
Joseph Kardinaal Ratzinger - 24 november 2002
Het ingewikkeld cultureel proces dat op het ogenblik in de burgermaatschappij gaande is duidt erop dat een tijdperk ten einde loopt en men zich onzeker voelt, nu nieuwe tijden aanbreken. De grote verworvenheden van onze tijd vragen erom, na te gaan hoe de mensheid positieve vooruitgang en meer menswaardige levensomstandigheden heeft weten te bereiken. Men gevoelt zich sterker verantwoordelijk voor de ontwikkelingslanden: hieruit blijkt duidelijk een groeiende gevoeligheid voor het algemeen welzijn. Maar toch mag men de ogen niet sluiten voor de ernstige gevaren van bepaalde tendensen in de samenleving die door middel van wetgeving het gedrag van de toekomstige generaties zouden willen beïnvloeden.
Men ziet tegenwoordig een zeker cultureel relativisme; in wezen blijkt daarmee systematisch een ethisch pluralisme te worden verdedigd dat verwording in de hand werkt, verstand en de beginselen van de natuurlijke zedenwet ondermijnt. Deze tendens heeft tot gevolg dat maar al te vaak publiek wordt verklaard dat een dergelijk ethisch pluralisme een voorwaarde zou zijn voor democratie. Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Encycliek, Ter gelegenheid van de honderdste verjaardag van de encycliek Rerum Novarum, Centesimus Annus (1 mei 1991), 46 Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Encycliek, Over kerkelijke moraalleer, Veritatis Splendor (6 aug 1993), 101 H. Paus Johannes Paulus II, Toespraak, Tot het Italiaans Parlement (14 nov 2002), 5 Vandaar dat enerzijds de burgers volkomen autonoom willen zijn bij het doen van hun morele keuzes, en van de andere kant de wetgevers zich gedwongen zien deze keuzevrijheid te eerbiedigen. Geheel voorbijgaand aan de beginselen van de natuurlijke zedenleer stellen ze wetten op die veeleer het stempel dragen van bepaalde tijdgebonden culturele of morele trends, H. Paus Johannes Paulus II, Encycliek, Over de waarde en de onaantastbaarheid van het menselijk leven, Evangelium Vitae (25 mrt 1995), 22 als zouden alle opvattingen over het leven volkomen gelijkwaardig zijn. Schijnheilig wijst men tegelijk op de betekenis van verdraagzaamheid, en vraagt men van een groot aantal burgers - waaronder de katholieken - hun aandeel in het maatschappelijk en politieke leven van hun eigen land niet te baseren op een naar hun oordeel juiste opvatting over de mens en het algemeen welzijn; het gaat om een opvatting die zij menen te moeten concretiseren met de wettelijke middelen waarover alle leden van de politieke gemeenschap dankzij het democratisch rechtssysteem kunnen beschikken. De geschiedenis van de twintigste eeuw toont aan hoe terecht een aantal burgers het volkomen oneens is met de relativistische stelling dat er geen in de eigen natuur van de mens zelf gewortelde zedelijke norm zou bestaan. Aan deze zedelijke norm dient iedere opvatting over de mens, over het algemeen welzijn, over de Staat zich te onderwerpen.