9 april 2002
Op Goede Vrijdag viert de Kerk het verlossend sterven van Christus. In de liturgische dienst ’s middags overweegt zij het lijden van haar Heer spreekt zij ten beste voor het heil van de wereld, aanbidt zij het kruis en herdenkt zij haar eigen oorsprong uit de geopende zijde van de Heiland. Vgl. Joh. 19, 34 H. Augustinus, Enarrationes in Psalmos. 138, 2: CCL 40 Turnholti 1956, p. 1991
Onder de uitingen van volksvroomheid op Goede Vrijdag valt behalve de kruisweg de processie van de ’gestorven Christus’ op. Zij beeldt volgens modellen die aan de volksvroomheid eigen zijn, opnieuw de stoet uit van vrienden en leerlingen die na Jezus’ lichaam van het kruis afgenomen te hebben het naar de plaats brachten waar het ’graf was dat in een steen was uitgehouwen en waarin nog nooit iemand was neergelegd’ (Lc. 23, 53). De processie van de ’gestorven Christus’ heeft over het algemeen plaats in een atmosfeer van soberheid, stilte en gebed en met de deelname van talrijke gelovigen die een niet gering aantal betekenissen onderkennen van het begraven van Christus.
Het is echter noodzakelijk dat noch door de keuze van het uur, noch door de wijze van het samenbrengen van de gelovigen een dergelijke uiting van de volksvroomheid in hun ogen een surrogaat is voor de liturgieviering op Goede Vrijdag.
Daarom zal bij het opstellen van een pastoraal programma van Goede Vrijdag de eerste plaats en het grootste gewicht gegeven dienen te worden aan de plechtige liturgische viering. Men zal de gelovigen duidelijk moeten maken dat geen enkele andere oefening van godsvrucht objectief gezien hoger gewaardeerd mag worden dan deze viering.
Tenslotte dient vermeden te worden dat de processie van de ’gestorven Christus’ opgenomen wordt in het kader van de plechtige liturgische viering op Goede Vrijdag, omdat dit een verwrongen versmelting van vieringen zou vormen.
In veel landen wordt gedurende de Goede Week, en vooral op vrijdag, het lijden van Christus uitgebeeld. Het betreft vaak ware ’religieuze drama’s’, die terecht beschouwd kunnen worden als een oefening van godsvrucht. De religieuze drama’s wortelen immers in de liturgie zelf. Sommige hiervan, die om zo te zeggen geboren zijn in het koor van de monniken, hebben zich door middel van een proces van verdergaande dramatisering verplaatst naar het kerkplein.
Op veel plaatsen wordt de voorbereiding en de uitvoering van de voorstelling van Christus’ lijden toevertrouwd aan broederschappen, waarvan de leden bijzondere verplichtingen van christelijk leven op zich genomen hebben. Bij dergelijke uitvoering zijn acteurs en toeschouwers betrokken bij een act van echt geloof en echte godsvrucht. Het is uitermate wenselijk dat de religieuze drama’s van het lijden van de Heer zich niet verwijderen van deze zuivere lijn van oprechte uiting van godsvrucht en dat ze niet een karakter aannemen dat eigen is aan folkloristische manifestaties die niet zozeer een beroep doen op de religieuze zin als wel op de interesse van de toeristen.
Bij het verwijzen naar de religieuze drama’s dient voor de gelovigen het diepgaande verschil belicht te worden tussen ’uitbeelding’liturgisch handelen’, dat anamnese is, de mystieke aanwezigheid van het heilsgebeuren van het lijden.
Te verwerpen zijn boetepraktijken die ertoe aanzetten zich met nagels te laten kruisigen.
Omwille van het leerstellig en pastoraal belang ervan wordt aanbevolen om ’de gedachtenis van de smarten van de heilige maagd Maria’ niet te verwaarlozen. Congregatie voor de Goddelijke Eredienst, De voorbereiding en viering van het Paasfeest - Rondzendbrief, Paschalis sollemnitatis (16 jan 1988), 72 De volksvroomheid heeft overeenkomstig het evangelieverhaal de band tussen de Moeder en het heilzaam lijden van de Zoon Vgl. Joh. 19, 25-27 Vgl. Lc. 2, 34 naar voren gebracht en heeft verschillende oefeningen van godsvrucht het licht doen zien, waaronder vermeld moeten worden: