9 april 2002
Nadat de crisis van de Franse revolutie, die in haar doelstelling het katholieke geloof uit te roepen openlijk de christelijke eredienst tegenwerkte, is overwonnen, is men in de negentiende eeuw getuige van een duidelijke liturgische heropleving.
Deze werd voorafgaand en voorbereid door een sterke opkomst van de ecclesiologie, die de Kerk niet alleen voorstelde als hiërarchische gemeenschap, maar ook als volk Gods en cultische gemeenschap. Naast het ecclesiologische reveil dienen als voorlopers van de liturgische wedergeboorte ook de wederopbloei van de Bijbelse en patristische studies en de ecclesiale en oecumenische spanning bij mensen als Antonio Rosmini (+ 1855) en John Henry Newman (+ 1890) naar voren gebracht te worden.
In het proces van de wedergeboorte van de liturgische eredienst vereist het werk van abt Prosper Guéranger (+ 1875) een bijzondere vermelding: hij herstelt het kloosterwezen in Frankrijk en is de stichter van de abdij van Solesmes: zijn visie op de liturgie is doordrongen van een liefde voor de Kerk en haar traditie; zijn respect voor de Romeinse liturgie, die hij beschouwt als een onmisbare factor van eenheid, brengt hem ertoe zich te verzetten tegen autochtone liturgische uitingen. De door hem bevorderde liturgische wedergeboorte heeft de verdienste dat zij niet een academische beweging is, maar ernaar streeft van de liturgie de diepgewortelde en betrokken cultische uiting van heel het volk Gods te maken.
De negentiende eeuw betekent niet alleen het reveil van de liturgie, maar ook een groei van de volksvroomheid – en dat soms op autonome wijze. Zo valt de wederopbloei van het liturgisch gezang samen met het scheppen van nieuwe liederen voor het volk; de verspreiding van liturgische hulpmiddelen zoals missalen in twee talen ten dienste van de gelovigen, gaat vergezeld van een toename van devotieboekjes.
De cultuur zelf van de romantiek, die een herwaardering is van het gevoel en de religieuze behoeften van de mens, begunstigt het onderzoek, het begrip en het benutten ook op cultisch gebied, van het volkse element.
In dezelfde eeuw is men getuige van een wijd verbreid verschijnsel: uitingen van plaatselijke eredienst, die op initiatief van de bevolking met verwijzing naar wonderbaarlijke gebeurtenissen ontstaan zijn – wonderen, verschijningen… -, krijgen vervolgens de officiële erkenning, de gunst en de bescherming van de kerkelijke overheid en worden in de liturgie zelf opgenomen. Symbolisch in dit opzicht is het verschijnsel van verschillende heiligdommen die het einddoel van de bedevaarten, een centrum van de liturgie van boete en eucharistie en een plaats van mariale volksvroomheid zijn.
In de negentiende eeuw wordt echter de relatie tussen liturgie, in een fase van reveil, en volksvroomheid, in een fase van uitbreiding, verstoord door een negatieve factor: het verschijnsel, dat men als was tegengekomen bij de katholieke hervorming, van het overlappen van liturgische handelingen door oefeningen van godsvrucht wordt steeds sterker.
Zo ontstond en ontwikkelde zich door de bijdrage van mensen die uitmunten in wetenschap, godsvrucht en hartstocht voor de Kerk, de Liturgische Beweging, die een belangrijke plaats in het leven van de Kerk van de twintigste eeuw had, en hierin hebben de pausen een werken van de Heilige Geest gezien. Vgl. Paus Pius XII, Toespraak, Tot de Kardinalen, prelaten en priesters, die hebben deelgenomen aan het Internationaal Congres voor pastorale liturgie te Assisi, Vous nous avons demandé (22 sept 1956) Het uiteindelijke doel van degenen die de stuwende kracht achter de Liturgische Beweging waren,H. Paus Johannes Paulus II, Audiëntie, Toespraak tot de Misdienaars (1 aug 2001) was van pastorale aard: zij willen bij de gelovigen een begrip van en derhalve een liefde voor de viering van de goddelijke mysteries bevorderen, hun het bewustzijn teruggegeven tot een priesterlijk volk te behoren. Vgl. 1 Pt. 2, 5 Men begrijpt dat enkele strikte vertegenwoordigers van de Liturgische Beweging met wantrouwen keken naar de uitingen van volksvroomheid en daarin een oorzaak meenden te zien van het verval van de liturgie. Hun stonden de misbruiken voor ogen die het gevolg waren van het overlappen van de liturgie door de oefeningen van godsvrucht of zelfs het vervangen hiervan door volkse cultische uitingen. Met de doelstelling de zuiverheid van de goddelijke eredienst te herstellen keken zij bovendien naar de liturgie van de eerste eeuwen van de Kerk als naar een ideaal model en dientengevolge wezen zij soms radicaal de uitingen van volksvroomheid af die in de Middeleeuwen of in de tijd na Trente waren opgekomen.
Deze afwijzing hield echter niet voldoende rekening met het feit dat de uitingen van volksvroomheid, die dikwijls door de Kerk goedgekeurd en aanbevolen waren, het geestelijk leven van vele gelovigen hadden ondersteund en onmiskenbare vruchten van heiligheid hadden voortgebracht en ook op ruime schaal hadden bijgedragen aan het behoud van het geloof en de verspreiding van de christelijke boodschap. Daarom stelde Pius XII in het programmatisch document waarmee hij de leiding op zich nam van de Liturgische Beweging, de encycliek Paus Pius XII - Encycliek
Mediator Dei et hominum
Over de Heilige Liturgie
(20 november 1947) van 21 november 1947, tegenover die afwijzing de verdediging van de oefeningen van godsvrucht waarmee de katholieke godsvrucht van de laatste eeuwen zich in zekere mate vereenzelvigd had.
Het zou aan het Tweede Oecumenisch Vaticaans Concilie zijn om met de constitutie 2e Vaticaans Concilie - Constitutie
Sacrosanctum Concilium
Over de heilige liturgie
(4 december 1963) in de juiste bewoordingen de relatie te bepalen tussen liturgie en volksvroomheid, waarbij het de onbetwistbare voorrang van de heilige liturgie en de ondergeschiktheid van de oefeningen van godsvrucht hieraan afkondigde, maar tegelijkertijd de kracht van deze laatste opnieuw bevestigde. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de heilige liturgie, Sacrosanctum Concilium (4 dec 1963), 7.10.13