9 april 2002
In de kringen waarin de Moderne Devotie zich ontwikkelt, komt men gemakkelijk goed opgezette oefeningen van godsvrucht tegen, een cultische uiting van oprecht devotie personen, maar daarbij ziet men niet altijd dat de liturgische viering volledig benut wordt.
Tussen het einde van de vijftiende en het begin van de zestiende eeuw wordt tegengevolge van de geografische ontdekkingen – in Afrika, Amerika en vervolgens in het Verre Oosten – de kwestie van de relatie tussen liturgie en volksvroomheid opnieuw geformuleerd.
De evangelisatie en catechese in landen die ver verwijderd zijn van het culturele en cultische centrum van de Romeinse ritus, vindt zeker plaats door middel van de verkondiging van het Woord en de viering van de sacramenten Vgl. Mt. 28, 19 , maar ook door middel van de oefeningen van godsvrucht die door de missionarissen worden verbreid.
De oefeningen van godsvrucht worden derhalve een middel voor de overdracht van de evangelische boodschap en vervolgens voor het behoud van het geloof. Tengevolge van de normen die de Romeinse liturgie beschermden, blijkt een wederzijdse beïnvloeding van liturgie en autochtone cultuur schaars te zijn (deze heeft wel enigszins plaatsgevonden in het plaatsgevonden in het geval van de Reduciones in Paraguay). De ontmoeting met een dergelijke cultuur zal daarentegen gemakkelijk plaatsvinden in het kader van de volksvroomheid.
Aan het begin van de zestiende eeuw dienen onder de mensen die het meest bekommerd zijn om een echte hervorming van de Kerk, de camaldulenzer monniken Paolo Giustiniani en Pietro Querini genoemd te worden, auteurs van een Libellus ad Leonem X, De tekst in de Annales Camaldulenses, IX, Venezia 1773, coll. 612-719 waarin belangrijke aanwijzingen staan om de liturgie te revitaliseren en de schatten ervan open te stellen voor heel het volk van God: de vorming van clerus en religieuzen, vooral op het gebied van de bijbel, het gebruik van de volkstaal bij de viering van de goddelijke mysteries, het opnieuw ordenen van de liturgische boeken, het elimineren van onechte, aan een niet concrete volksvroomheid ontleende elementen en een catechese die er ook op gericht is de gelovigen kennis te laten maken met de waarde van de liturgie.
Kort na de sluiting van het Vijfde Concilie van Lateranen (16 maart 1517), dat enkele bepalingen uitvaardigde voor het opbouwen van de jongeren in de liturgie Conciliorum Oecumenicorum Decreta, verzorgd door het Instituut voor godsdienstwetenschappen van Bologna, Edizioni Dehomiae, Bologna 1991, p 625, begon de crisis, veroorzaakt door het opkomen van het protestantisme. De begunstigers ervan brachten op wezenlijke punten niet weinig bezwaren in tegen de katholieke leer aangaande de sacramenten en de eredienst van de Kerk, de volksvroomheid inbegrepen.
Het Concilie van Trente (1545 – 1563), dat bijeengeroepen werd om de situatie onder ogen te zien die ontstaan was binnen het volk Gods met het zich verbreiden van de protestantse beweging, moest zich daarom in zijn drie fases zowel op het vlak van de leer, als op dat van de eredienst bezighouden met kwesties die de liturgie en de volksvroomheid betroffen. Gegeven de historische context en de dogmatische aard van de thema’s die het moest behandelen, hield het zich toch voornamelijk bezig met kwesties van liturgisch-sacramentele aard vanuit leerstellig standpunt bezien: Concilie van Trente, 7de Zitting - Decreet over de Sacramenten, Sessio VII - Decretum de Sacramentis (3 mrt 1547) Concilie van Trente, 13e Zitting - Decreet over het Sacrament van de Eucharistie, Sessio XIII - Decretum de SS. Eucharistia (11 okt 1551), 1-16 Concilie van Trente, 14e Zitting - De leer over het Sacrament van de Biecht, Sessio XIV - Doctrina de sacramento poenitentiae (25 nov 1551), 1-27 Concilie van Trente, 14e Zitting - De leer over het Sacrament van het Heilig Oliesel, Sessio XIV - Doctrina de sacramento extremae unctionis (25 nov 1551), 1-7 Concilie van Trente, 21e Zitting - Leer over de communie onder beide gedaante en door kinderen, Sessio XXI - Doctrina de communione sub utraque specie et parvulorum (16 juli 1562), 1-6 Concilie van Trente, 22e Zitting - Over het allerheiligst Misoffer, Sessio XXII - Doctrina de sanctissimo Missae sacrificio (17 sept 1562), 1-13. die wezenlijke kwesties van het Katholieke geloof over de Eucharistie als offer en de specifieke punten van haar rituele viering behandelt. Concilie van Trente, 22e Zitting - Decreet over toestemming tot het gebruik van de kelk, Sessio XXII - Doctrina de usus calices (17 sept 1562) Concilie van Trente, 23e Zitting - Leer over de heilige Wijding, Sessio XXIII - Doctrina de sacramento ordinis (15 juli 1563), 1-8 Concilie van Trente, 24e Zitting - Leer over het Sacrament van het Huwelijk, Sessio XXIV - Doctrina de sacramento matrimonii (11 nov 1563), 1-4 Concilie van Trente, 25e Zitting - Decreet over het vagevuur, Sessio XXV - Decretum de purgatorio (3 dec 1563) Concilie van Trente, 25e Zitting - Decreet over de verering van relikwieën van heiligen en over de afbeeldingen van heiligen, Sessio XXV - De invocatione, veneratione et reliquiis Sanctorum et sacris imaginibus (3 dec 1563), 1-5. met uitgebreide toepassing op het gebied van de volksvroomheid. dit deed het door een houding aan te nemen van een aanklacht tegen fouten en een veroordeling van misbruiken, van verdediging van het geloof en de liturgische traditie van de Kerk. Het schonk echter ook aandacht aan de problemen aangaande de liturgische vorming van het volk door met het decreet De reformatione generati In Conciliorum Oecumenicorum Decreta, verzorgd door het Instituut voor godsdienstwetenschappen van Bologna, Edizioni Dehomiae, Bologna 1991, pp 784-796 een pastoraal programma aan te bieden en de verwezenlijking daarvan toe te vertrouwen aan de Apostolische Stoel en de bisschoppen.
Gehoor gevend aan de bepalingen van het Concilie hielden veel kerkprovincies synodes waarin de zorg duidelijk is de gelovigen te brengen tot een effectieve deelname aan de viering van de goddelijke mysteries. Op hun beurt ondernamen de pausen van Rome een liturgische hervorming op grote schaal: in relatief korte tijd, van 1568 tot 1614, werden de kalender en de boeken van de Romeinse ritus herzien H. Paus Pius V, Constitutie, Vaststellen van het nieuwe Brevier volgens de wensen van het Concilie van Trente, Quod a Vobis (1 jan 1568). Promulgeren van het Brevarium Romanum ex decreto SS. Concilii restitutum H. Paus Pius V, Bul, Promulgatie van de Tridentijnse Liturgie, Quo Primum (14 juli 1570). Promulgatie van het Missale Romanum ex decreto Sacrosancti Concilii Tridentini restitutum Paus Paulus V, Apostolische Brief, Promulgatie van het Rituale Romanum ex decreto sacrosancti Concilii Tridentini restitutum, Apostolicae Sedi (16 juni 1614). Voltooiing van de hervorming van de liturgieboeken met het promulgeren van het Rituale Romanum en in 1588 werd de Heilige Ritencongregatie opgericht ter bescherming en voor een juiste inrichting van de liturgische vieringen van de Kerk van Rome. Paus Sixtus V, Constitutie, Reorganisatie van de Romeinse Curie en oprichting van 15 permanente Congregaties, Immensa Aeterni Dei (22 jan 1588). Oprichting van de Sacra Congregatio Rituum Als onderdeel van pastoraal-liturgische vorming vervult de Catechismus ad parochos zijn taak.
De hervorming die na het Concilie van Trente tot stand kwam, bracht voor de liturgie vele weldaden voort: niet weinig riten werden hersteld volgens de ‘oude norm van de heilige Vaders’, H. Paus Paulus VI, Apostolische Constitutie, ex Decr. Sacr. Oec. Conc. Vat. II instauratum, auctoritate Pauli PP. VI promulgatum, ed. typica, Missale Romanum (3 apr 1969). In deze promulgatiebulle wordt expliciet gesteld dat de deskundigen van de Apostolische Stoel 'ad pristinam Missale ipsum sanctorum Patrum normam ac ritum restituerunt zij het dan binnen de grenzen van de wetenschappelijke kennis van die tijd. Aan de liturgie vreemde elementen en overbodige toevoegingen, die te zeer verband hadden met het gevoel van het volk, werden verwijderd. De leerstellige inhoud van de teksten werd gecontroleerd, zodat zij de zuiverheid van het geloof weerspiegelen. Er werd een aanzienlijke rituele eenheid bereikt in het kader van de Romeinse liturgie, die haar waardigheid en schoonheid terugkreeg.
Er waren echter indirect ook enkele negatieve consequenties. De liturgie leek een onveranderlijkheid te krijgen die meer voorkwam uit de ordening in rubrieken die haar regelde, dan uit haar natuur. Zij leek ook in haar handelend subject bijna uitsluitend hiërarchisch te worden; dat versterkte nog het bestaande dualisme tussen liturgie en vroomheid.
Met haar positieve inzet voor een leerstellige, morele en institutionele vernieuwing van de Kerk en haar bedoeling om de ontwikkeling van het protestantisme tegen te gaan, begunstigde de katholieke hervorming in zekere zin het doorbreken van de complexe cultuur van de barok. En deze oefende op haar beurt een aanzienlijke invloed uit op literaire, artistieke en muzikale uitingen van de katholieke godsvrucht.
In de tijd na Trente laat de relatie tussen liturgie en volksvroomheid gedeeltelijk nieuwe kenmerken zien: de liturgie gaat een periode in van wezenlijke uniformiteit en hardnekkige onveranderlijkheid; in tegenstelling hiermee kent de volksvroomheid een buitengewone ontwikkeling.
Binnen zekere grenzen, die bepaald werden door de noodzaak te waken voor het opkomen van overdadige en bizarre vormen, begunstigde de katholieke hervorming het ontstaan en de verbreiding van oefeningen van godsvrucht die een belangrijk middel bleken te zijn voor de verdediging van het katholieke geloof en het voeden van de godsvrucht van de gelovigen. Men denke bijvoorbeeld aan de ontwikkeling van broederschappen, toegewijd aan de mysteries van het lijden van de Heer, aan de Maagd Maria en de heiligen, die als drievoudig doel hadden boetedoening, vorming van de leek werken van naastenliefde. Deze volksvroomheid gaf aanleiding tot het scheppen van zeer mooie beeltenissen, vol van gevoel, waarvan het aanschouwen het geloof en de religieuze ervaring van de gelovigen blijft voeden.
De ‘volksmissies’, in deze tijd ontstaan, dragen ook bij tot de verbreiding van de oefeningen van godsvrucht. Daarbij bestaan liturgie en volksvroomheid naast elkaar, zij het met een zekere onevenwichtigheid: de missies stellen zich immers vooral ten doel de gelovigen ertoe te brengen tot het sacrament van boete en verzoening te naderen en de eucharistische commissie te ontvangen, maar zij nemen overvloedig hun toevlucht tot de oefeningen van godsvrucht als middel om tot bekering te brengen en als ogenblik van gegarandeerde deelname van het volk aan de eredienst.
De oefeningen van godsvrucht werden dikwijls verzameld en geordend in gebedenboeken die, voorzien van kerkelijke goedkeuring, een echte steun voor de eredienst vormden: voor de verschillende ogenblikken van de dag, de maand, het jaar en voor ontelbare levensomstandigheden.
In de tijd van de katholieke hervorming wordt de relatie tussen liturgie en volksvroomheid niet alleen in tegengestelde termen gesteld van onveranderlijkheid en ontwikkeling, maar kent zij ook ongewone situaties: de oefeningen van godsvrucht vinden soms plaats binnen het liturgisch handelen zelf, waarbij zij deze overlappen, en in de pastoraal nemen zij ten opzichte van de liturgie een voorkeurspositie in. Zo maakt men zich steeds duidelijker los van en heeft men geen voldoende gevoel meer voor de Heilige Schrift en de centrale plaats van het paasmysterie van Christus, fundament, spil en hoogtepunt van de christelijke eredienst, welke zijn bevoorrechte uitdrukking vindt in de zondag.
In de tijd van de Verlichting wordt de verwijdering groter tussen de ‘godsdienst van de ontwikkelden’, die potentieel dicht bij de liturgie staat, en de ‘godsdienst van de eenvoudigen’, die van nature zeer dicht bij de volksvroomheid staat. In feite hebben ontwikkelen en volk echter dezelfde religieuze praktijken gemeen. De ‘ontwikkelden’ steunen echter een religieuze praktijk die door verstand en kennis verlicht wordt, en zij werken de volksvroomheid tegen, die in hun ogen gevoed wordt door bijgeloof en fanatisme.
Het aristocratisch gevoel dat vele uitingen van het culturele leven kenmerkt, brengt het tot de liturgie, evenals het encyclopedisch karakter onderzoek die leidt tot het publiceren van oude liturgische bronnen, het ascetisch karakter van sommige bewegingen die, ook beïnvloed door het jansenisme, vragen om een terugkeer naar de zuiverheid van de liturgie van de oudheid. Hoewel zij de gevolgen ondervindt van het bijzondere culturele klimaat, is de hernieuwde belangstelling voor de liturgie bezield met een pastorale belangstelling voor de clerus en de leken, zoals in Frankrijk vanaf de zeventiende eeuw het geval is.
De Kerk richt haar belangstelling op de volksvroomheid in veel sectoren van haar pastoraal. Er vindt immers een intensivering plaats van een apostolische activiteit, die erop gericht is dat liturgie en volksvroomheid elkaar in zekere mate aanvullen. Zo wordt er bijvoorbeeld in belangrijke liturgische tijden, zoals de vasten en de zondag waarop volwassenencatechese plaatsvindt, gepreekt en is de preek erop gericht een bekering van het hart en een verandering van gewoonten bij de gelovigen tot stand te brengen, hen te doen naderen tot het sacrament van boete en verzoening, hen weer te brengen tot het bezoeken van de zondagmis en de waarde van het sacrament van de ziekenzalving en het viaticum toe te lichten.
Zoals de volksvroomheid in het verleden doeltreffend was geweest om de negatieve effecten van de protestantse beweging in te dammen, zo blijkt zij nu goed te zijn om de bijtende suggesties van het rationalisme en binnen de Kerk de schadelijke gevolgen van het jansenisme te bestrijden. Uit deze inzet en de verdere ontwikkeling van de volksmissies komt de volksvroomheid verrijkt te voorschijn: op een nieuwe wijze worden enkele aspecten van het christelijk mysterie, zoals bijvoorbeeld het Heilig Hart van Jezus, onderstreept en nieuwe ‘dagen’, bijvoorbeeld de ‘eerste vrijdagen’ van de maand, richten de volksvroomheid op één punt.
In de achttiende eeuw dient men overigens nog de volksvroomheid van Ludovio Antonio Muratori te vermelden, die erudiete studie wist te verbinden met nieuwe pastorale eisen en in zijn bekende werk Della regolata devozione dei cristiani een religiositeit voorstelde die aan de liturgie en de Schrift haar eigen wezen wist te ontlenen en zich verre hield van bijgeloof en magie. Verlicht was ook het werk van paus Benedictus XIV (Prosper Lambertini), aan wie men het belangrijke initiatief te danken heeft het gebruik van de 'Bijbel in de volkstaal toe te staan.
De katholieke hervorming had de structuren en de eenheid van ritus in de Kerk van Rome versterkt. Daarom verspreidt de Kerk, die in de zeventiende eeuw een grote missionaire expansie kent, de eigen liturgie en de eigen organisatiestructuur onder de volken waaraan zij de evangelische boodschap verkondigt.
In de achttiende eeuw wordt in de missiegebieden de relatie tussen liturgie en volksvroomheid op dezelfde manier geformuleerd als wij reeds in de zestiende en de zeventiende eeuw gezien hebben, maar dan wel duidelijker: