9 april 2002
In het christelijke, vooral Byzantijnse oosten verschijnt de periode van de Middeleeuwen als een tijd van strijd tegen de ketterij van het iconoclasme in twee fases (725 – 787 en 815 – 843). Het is een periode die een ‘scheidslijn’ betekende voor de ontwikkeling van de liturgie, voor de klassieke commentaren op de liturgie van de eucharistie en voor de iconografie betreffende het gebouw van de eredienst.
Op liturgisch gebied neemt het hymnografisch erfgoed aanzienlijk toe en krijgen de riten hun definitieve vorm. De liturgie weerspiegelt de symbolische visie op het heelal en de hiërarchische en sacrale opvatting van de wereld. Hierin komen alle vragen van de christelijke maatschappij, de idealen en structuren van het kloosterwezen, de aspiraties van het volk, de intuïties van de mystici en de regels van de asceten samen.
Nadat de crisis van het iconoclasme overwonnen is met het decreet De sacris imaginibus van het Tweede Oecumenisch Concilie van Nicea (787) 2e Concilie van Nicea, 7e Zitting - De definitie aangaande heilige afbeeldingen, Sessio VII - Definitio de sacris imaginibus (13 okt 787), een overwinning die geconsolideerd wordt in de ‘triomf van de orthodoxe’ (843), ontwikkelt zich de iconografie, krijgt ze definitieve vorm en geeft zij zichzelf een leerstellige legitimatie. De hiëratische icoon met een grote symbolische kracht is zelf een deel van de liturgieviering: zij weerspiegelt het gevierde mysterie. Zij is een vorm van permanente aanwezigheid ervan en houdt dit het gelovige volk voor.
In het westen vindt reeds in de vijfde eeuw de ontmoeting plaats tussen Christendom en nieuwe volken, vooral Kelten, Visigoten, Angelsaksen en Frankische Germanen. Deze ontmoeting brengt een proces op gang van de vorming van nieuwe culturen en van nieuwe politieke en burgerlijke instellingen.
In het grote tijdsbestek dat gaat van de zevende eeuw tot de helft van de vijftiende eeuw, komt het tot een definitieve en steeds duidelijkere differentiatie tussen liturgische en volksvroomheid. Dit gaat zo ver dat er een dualisme in de vieringen ontstaat: parallel aan de liturgie, die in het Latijn gevierd wordt, ontwikkelt zich een gemeenschappelijke volksvroomheid, die zich in volkstaal uitdrukt.
Als oorzaken die in deze periode een dergelijk dualisme bepaald hebben, kunnen genoemd worden:
In de middeleeuwen ontstonden en ontwikkelden zich veel geestelijke bewegingen en verenigingen met een verschillende juridische en kerkelijke vorm. Hun leven en activiteiten hadden aanzienlijke gevolgen voor de betrekkingen tussen liturgie en volksvroomheid, waartoe ze een aanzet vormden.
Zo namen bijvoorbeeld de nieuwe religieuze ordes van evangelisch-apostolisch leven, die zich wijdden aan de prediking, vormen van viering over die vergeleken met de monastieke ordes eenvoudiger waren en dichter bij het volk en zijn uitingsvormen stonden. En anderzijds bevorderen zij het ontstaan van oefeningen van godsvrucht waarmee zij hun charisma tot uitdrukking brachten en op de gelovigen overdroegen.
Religieuze broederschappen, opgericht ten dienste van cultus en liefdadigheid, en lekengilden, gevormd voor beroepsmatige doeleinden, doen een bepaalde liturgische activiteit ontstaan met een volks karakter: zij bouwen kapellen voor hun cultische bijeenkomsten, zij kiezen een patroonheilige en vieren zijn feest. Niet zelden stellen zij voor eigen gebruik kleine vieringen en andere gebedsformulieren samen waarin de invloed van de liturgie en tegelijkertijd de aanwezigheid van elementen, afkomstig uit de volksvroomheid, duidelijk zijn.
Op hun beurt inspireren de scholen van spiritualiteit, die een belangrijk referentiepunt in het kerkelijk leven geworden zijn, tot een existentiële houding en een wijze van interpreteren van een leven in Christus en de Heilige Geest. Zij oefenen geen geringe invloed uit op sommige keuzes wat de viering betreft (bijvoorbeeld de episodes van het lijden van Christus) en liggen ten grondslag aan veel oefeningen van godsvrucht.
En dan is er nog het feit dat de burgermaatschappij, die idealiter de gestalte krijgt van een societas christiana, enkele van haar structuren vorm geeft naar kerkelijke gebruiken en soms het levensritme verdeelt op basis van het liturgisch ritme; hierdoor komt net bijvoorbeeld dat de avondklok voor de burgers tegelijkertijd een waarschuwing is om van het werk op de velden naar huis terug te keren en een uitnodiging om een groet tot de heilige Maagd te richten.
Gedurende de gehele Middeleeuwen ontstaan en ontwikkelen zich dus geleidelijk aan vele uitingen van volksvroomheid waarvan niet weinige in onze tijd nog bestaan:
Toch overheerst het verschijnsel van een zeker dualisme tussen liturgie en volksvroomheid bedreigen bij gebrek aan een diepgaande catechese afwijking en overdrijvingen een correcte uitding van de christelijke eredienst.