9 april 2002
DIRECTORIUM OVER VOLKSVROOMHEID EN LITURGIE. PRINCIPES EN RICHTLIJNEN | |||
► | INLEIDING | ||
► | De taal van de volksvroomheid |
De volksvroomheid wordt gekenmerkt door een grote verscheidenheid en rijkdom aan lichamelijke expressie, gebaren en symbolen. Men denke bijvoorbeeld aan het gebruik om beeltenissen, plaatsen, relikwieën en heilige voorwerpen te kussen of met de hand aan te raken, het ondernemen van bedevaarten en het houden van processies, het barrevoets of op de knieën afleggen van ‘speciale’ trajecten of routes, het aanbieden van offers, kaarsen of votiefgaven, het dragen van bijzondere gewaden, knielen of zich ter aarde werpen, het dragen van medailles en insignes… Dergelijke uitingen, de gedurende eeuwen van vader op zoon overgedragen worden, zijn een directe en eenvoudige manier om uitdrukking te geven aan het gevoel van het hart en de inzet om christelijk te leven. Zonder deze innerlijke component bestaat het gevaar dat symbolische gebaren vervallen tot inhoudsloze gewoontes en in het ergste geval tot bijgeloof.
Ook al zijn de teksten van de gebeden en de vroomheidsformules om zo te zeggen in een minder rigoureuze taal gesteld vergeleken met de gebeden in de liturgie, toch moeten zij geïnspireerd zijn door teksten uit de Heilige Schrift, de liturgie, de Vaders en het leergezag; zij dienen ook overeen te stemmen met het geloof van de Kerk. Vaste en publieke teksten bij gebeden en daden van godsvrucht dienen de goedkeuring te hebben van de plaatselijke ordinaris. Vgl. Wetboek, Codex van het Canonieke recht, Codex Iuris Canonici (25 jan 1983), 826. par. 3
Gezang gaat bij sommige volken instinctief samen met het klappen in de handen, het ritmisch bewegen van het lichaam en danspassen. Dergelijke vormen om het innerlijk gevoel tot uitdrukking te brengen maken deel uit van volkstradities vooral ter gelegenheid van patroonsfeesten van heiligen; het is duidelijk dat zij een uiting moeten zijn van een echt gemeenschappelijk gebed en niet een uiting moeten zijn van een echt dat zij op bepaalde plaatsen een gewoonte zijn, bekent niet dat men een uitbreiding ervan tot andere plaatsen, waar zij niet natuurlijk zouden zijn, moet aanmoedigen.
Een zeer belangrijke uiting in het kader van de volksvroomheid is het gebruik van religieuze beeltenissen, die overeenkomstig de regels van de cultuur en een veelvoud aan kunnen de gelovigen helpen de mysteries van het christelijk geloof tegemoet te treden. De verering van religieuze beeltenissen hoort immers tot de aard van de katholieke godsvrucht: een teken hiervan is het grote artistieke erfgoed dat te vinden is in kerken en heiligdommen; aan de bouw daarvan heeft de volksdevotie veel bijgedragen.
Me betrekking tot het liturgisch gebruik van de beeltenissen van Christus, de heilige Maagd en de heiligen, geldt hier het principe dat traditioneel verkondigd en verdedigd is door de Kerk, bewust als zij zich ervan is dat ‘de eer die aan de beeltenis gebracht wordt, bedoeld is voor de afgebeelde persoon’. Vgl. 2e Concilie van Nicea, 7e Zitting - De definitie aangaande heilige afbeeldingen, Sessio VII - Definitio de sacris imaginibus (13 okt 787), 1 Vgl. Concilie van Trente, 25e Zitting - Decreet over de verering van relikwieën van heiligen en over de afbeeldingen van heiligen, Sessio XXV - De invocatione, veneratione et reliquiis Sanctorum et sacris imaginibus (3 dec 1563), 3-5 De noodzakelijke nauwgezetheid die vereist is voor het iconografisch programma van de kerken Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de heilige liturgie, Sacrosanctum Concilium (4 dec 1963), 124-125 – het respect voor de geloofswaarden en hun hiërarchie, schoonheid en kwaliteit – moet men ook kunnen tegenkomen in beeltenissen en voorwerpen die bestemd zijn voor de persoonlijke devotie.
Omdat de iconografie voor gewijde gebouwen niet aan het persoonlijke initiatief wordt overgelaten, dienen de verantwoordelijken voor kerken en gebedshuizen de waardigheid, schoonheid en kwaliteit van de beeltenissen die ter verering door de gelovigen tentoongesteld worden, te beschermen door te verhinderen dat schilderijen of afbeeldingen die hun inspiratie ontlenen aan de persoonlijke devotie van individuen, feitelijk opgedrongen worden aan de gemeenschappelijke verering. Vgl. Wetboek, Codex van het Canonieke recht, Codex Iuris Canonici (25 jan 1983), 1188
De bisschoppen, evenals de rectoren van heiligdommen, dienen ervoor te waken dat heilige beeltenissen die op verschillende wijzen voor het gebruik door gelovigen vervaardigd zijn om in huis uitgesteld of om de hals gedragen of bij zich gehouden te worden, nooit tot banaliteit vervallen of tot dwaling leiden.
Om zich uit te drukken kent de volksvroomheid naast het kerkgebouw ook als belangrijke plaats een heiligdom, dat niet altijd een kerkgebouw is. Het wordt vaak gekenmerkt door bijzondere vormen en praktijken van devotie, waaronder de bedevaart de bekendste is. Naast dergelijke plaatsen, die duidelijk gereserveerd zijn voor gemeenschappelijk en persoonlijk gebed, zijn er andere die niet minder belangrijk zijn, zoals het huis, de leef- en werkomgeving; in gegeven omstandigheden worden ook straten en pleinen tot een ruimte om te getuigen van het geloof.