DIRECTORIUM OVER VOLKSVROOMHEID EN LITURGIE. PRINCIPES EN RICHTLIJNEN
(Soort document: Congregatie voor de Eredienst en de Sacramenten)
9 april 2002
VI - De viering van het Getijdengebed
Het verblijf in een heiligdom als een tijd en een plaats die gunstig zijn voor het persoonlijk en gemeenschappelijk gebed – vormt een bevoorrechte gelegenheid om de gelovigen te helpen de schoonheid van het getijdengebed te waarderen en om zich aan te sluiten bij de dagelijkse lof die de Kerk in de loop van haar aardse pelgrimstocht doet opstijgen naar de Vader door Christus in de Heilige Geest.
Vgl. Congregatie voor de Eredienst en de Sacramenten, Directorium voor de Liturgische Getijden (in 1985 2e versie), Institutio Generalis Liturgiae Horarum (2 feb 1971), 27
Een rector van een heiligdom dient daarom op gepaste wijze waardige en feestelijke vieringen van het getijdengebed, vooral de lauden en de vespers, op te nemen in voor pelgrims aangegeven programma’s door soms ook een met het heiligdom verbonden votiefofficie in zijn geheel of gedeeltelijk voor te stellen.
Vgl. Congregatie voor de Eredienst en de Sacramenten, Directorium voor de Liturgische Getijden (in 1985 2e versie), Institutio Generalis Liturgiae Horarum (2 feb 1971), 245
Tijdens de bedevaart en de verschillende fases hiervan dienen bij het naderen van het einddoel de priesters die de gelovigen begeleiden, ervoor te zorgen dat aan de bedevaartgangers voorgesteld wordt tenminste enkele gedeelten van het getijdengebed te bidden.
Vanaf de oudheid bestaat er in de Kerk het gebruik om personen, plaatsen, spijzen en voorwerpen te zegenen. In onze tijd laat echter de praktijk van het zegenen delicate aspecten zien op grond van onuitroeibare gewoonten en bij sommige categorieën gelovigen diep gewortelde opvatting. Dit vormt echter een nogal uitgesproken pastoraal probleem in een heiligdom, waar de gelovigen die toegesneld zijn om de genade en de hulp van de Heer, de voorspraak van de Moeder van barmhartigheid of van de heiligen in te roepen, de priesters dikwijls vragen om de meest uiteenlopende zegeningen. Voor een juist verloop van de zegeningen zal een rector van een heiligdom:
- met geduld moeten overgaan tot het geleidelijk toepassen van de door het Rituale Romanum vastgestelde principes, Cf.RITUALE ROMANUM, De Benedictionibus, cit., Praenotanda, 1-34 die fundamenteel het doel nastreven dat een zegening een zuivere uiting vormt van het geloof in God, de Gever van alle goeds;
- voor zover mogelijk het juiste belang moeten hechten aan de twee elementen die de ’typische structuur’ vormen van iedere zegeningen: de verkondiging van het Woord van God, die betekenis geeft aan het heilig teken, en het gebed waarmee de Kerk God prijst en zijn weldaden afsmeekt, Cf.RITUALE ROMANUM, De Benedictionibus, cit., Praenotanda, 22-24 zoals daaraan ook herinnerd wordt door het kruisteken dat de gewijde bedienaar maakt;
- aan de gemeenschapsviering de voorkeur moeten geven boven de individuele of privé – viering en de gelovigen moeten aanzetten tot een actieve en bewuste deelname. Cf.RITUALE ROMANUM, De Benedictionibus, cit., Praenotanda, 24a
Daarom is het wenselijk dat in de perioden van de grootste toeloop van bedevaartgangers de rector van een heiligdom op bijzondere ogenblikken gedurende de dag zorgt voor de viering van de zegeningen.
Cf.RITUALE ROMANUM, De Benedictionibus, cit., Praenotanda, 30 Daarbij zullen de gelovigen door middel van een ritueel handelen dat door waarheid en waardigheid gekenmerkt wordt, de echte betekenis van de zegening begrijpen en de verplichting om Gods geboden te onderhouden, die de
’vraag om een zegening’ met zich meebrengt.
Cf.RITUALE ROMANUM, De Benedictionibus, cit., Praenotanda, 15
© 2003, Beleidssector liturgie van de Nederlandse Bisschoppenconferentie / Nationale Raad voor Liturgie
Liturgische Documentatie, dl. 2, p. 13-198