• Database vol kerkelijke documenten
  • Geloofsverdieping
  • Volledig in het Nederlands
  • Beheerd door vrijwilligers

Zoeken in kerkelijke documenten en berichten

x

Wat de leerstellige aspecten betreft, dienen vermeden te worden:

  • het gevaar dat in de volksvroomheid jegens de overledenen onaanvaardbare elementen of aspecten van de heidense cultus van de voorouders blijven voortleven;
  • het aanroepen van de doden voor praktijken waardoor men de toekomst wil doorvorsen;
  • het toekennen aan dromen die gaan over overleden personen, van denkbeeldige betekenissen en effecten die dikwijls het handelen van de gelovigen beïnvloed door angst die men hiervoor heeft;
  • het risico dat er vormen van geloof in reïncarnatie binnensluipt;
  • het gevaar dat de onsterfelijkheid van de ziel ontkend en het ogenblik van de dood losgekoppeld wordt van het perspectief van de verrijzenis. Zodat de christelijke godsdienst, om zo te zeggen, een godsdienst van doden te zijn;
  • het toepassen van de categorieën ruimte en tijd op de toestand van de overledenen.

De leerstellige en pastorale fout van het ’verbergen van de dood en zijn tekenen’ is zeer verspreid in de moderne samenleving en is dikwijls een oorzaak van schadelijke gevolgen.

Artsen, verplegers en verpleegsters en verwanten beschouwen het vaak als een plicht om voor de zieke, die door de ontwikkeling van de hospitalisering bijna altijd buitenhuis sterft, het aanstaande zijn van de dood te verbergen.

Er is meermalen op gewezen dat in de grote steden van de levenden geen plaats is voor de doden: in de kleine behuizingen van de flatgebouwen in de steden is het niet mogelijk te beschikken over een ’kamer voor een dodenwake’. Op straat is een langzame begrafenisstoet, die een verkeersopstopping veroorzaakt, niet toegestaan vanwege het gestremde verkeer. Het Kerkhof, dat eens, tenminste in de dorpen, dikwijls rond of bij de Kerk lag – dus werkelijk een kerkhof was en een teken van de gemeenschap in Christus tussen levenden en doden – ontstaat in het stedelijke gebied aan de rand, steeds verder weg van de stad, opdat het met de stedelijke ontwikkeling niet opnieuw hierin opgaat.

De moderne beschaving wijst de ’zichtbaarheid van de dood’ af en daarom spant zij zich in om de tekenen ervan te verwijderen. Hieruit komt de praktijk die in een bepaald aantal landen verbreid is, voort om bij de dood zijn toevlucht te nemen tot een chemisch procedé dat de natuurlijke huidskleur van de overledene conserveert: de dode mag niet dood lijken, maar moet de uiterlijke kenmerken van het leven bewaren.

Voor de Christen dient de gedachte aan de dood vertrouwd en helder te zijn. Hij moet zich innerlijk noch aansluiten bij het verschijnsel van ’de onverdraagzaamheid jegens de doden’, welke de overledenen berooft van iedere ruimte in het leven van de stad, noch bij het afwijzen van de ’zichtbaarheid van de dood’, wanneer onverdraagzaamheid en afwijzing ingegeven worden door een onverantwoordelijke vlucht uit de realiteit of een materialistische visie die zonder hoop is en vreemd aan het geloof in de gestorven en verrezen Christus.

Zo moet de Christen zich ook resoluut verzetten tegen de talrijke vormen van ’handel in de dood’, die door de gevoelens van gelovigen uit te buiten op zoek gaat naar mateloos schandalig gewin.

De volksvroomheid jegens de overledenen komt in vele vormen tot uitdrukking, al naargelang de plaats en de traditie:

  • de noveen voor de overledenen als voorbereiding op en het octaaf als verlenging van de dodenherdenking op 2 november. Beide dienen gevierd te worden met respect voor de liturgische orde;
  • het bezoek aan het kerkhof. In sommige omstandigheden geschiedt dit gemeenschappelijk, zoals bij de herdenking van alle overleden gelovigen, aan het einde van volksmissies, bij de gelegenheid van de inbezitneming van de parochie door een nieuw pastoor. In andere omstandigheden gebeurt dit privé, wanneer de gelovigen naar het graf van de eigen geliefden gaan om het, versierd met bloemen en lichtjes, banden die bestaan tussen de dode en zijn verwachten en niet de uitdrukking zijn van een verplichting waarin men als het ware op bijgelovige manier vreest tekort te schieten;
  • het zich aansluiten bij broederschappen en andere godsvruchtige verenigingen die ten doel hebben om de ’doden te begraven’ overeenkomstig een christelijke opvatting over het gebeuren van de dood en om diensten aan te bieden ten behoeve van de overledenen, alsook om daadwerkelijk solidair te zijn met de verwanten van de gestorvene;
  • De veelvuldige werken ten behoeve van de overledenen - waarover reeds gesproken is, door middel van aalmoezen en andere werken van barmhartigheid, vasten, het verkrijgen van aflaten en vooral gebeden, zoals het bidden van de psalm De profundis, van de korte formule Requiem aeternam (Heer, geef hun de eeuwige rust) - die vaak het bidden van de Engel des Heren begeleidt - van de rozenkrans en het zegenen van de tafel van het huisgezin.

Document

Naam: DIRECTORIUM OVER VOLKSVROOMHEID EN LITURGIE. PRINCIPES EN RICHTLIJNEN
Soort: Congregatie voor de Eredienst en de Sacramenten
Datum: 9 april 2002
Copyrights: © 2003, Beleidssector liturgie van de Nederlandse Bisschoppenconferentie / Nationale Raad voor Liturgie
Liturgische Documentatie, dl. 2, p. 13-198
Bewerkt: 6 oktober 2022

Opties

Internetadres
Startpagina van dit document
Inhoudsopgave van dit document
Referenties naar dit document
Referenties vanuit dit document
RK Documenten wordt mogelijk gemaakt door donaties van gebruikers.
© 1999 - 2024, Stg. InterKerk, Schiedam, test