Joseph Kardinaal Ratzinger - 6 augustus 1983
SACERDOTIUM MINISTERIALE Aan de Bisschoppen van de Katholieke Kerk over bepaalde vragen betreffende de bediening van de Eucharistie |
|||
► | De leer van de Kerk |
Al worden de hierboven genoemde meningen op vaak variërende en genuanceerde manieren naar voren gebracht, ze leiden alle toch tot dezelfde conclusie, namelijk: de volmacht om het Sacrament van de Eucharistie te vol trekken zou niet noodzakelijk verbonden zijn met het Sacrament van het Priesterschap. Het is overduidelijk, dat zulk een conclusie niet overeenkomt met het overgeleverde geloof, want op deze manier wordt niet alleen de volmacht, die slechts aan de priesters is toevertrouwd, verworpen, maar wordt ook de apostolische structuur van de Kerk geschaad en de heilseconomie van de Sacramenten verstoord.
Overeenkomstig de leer van de Kerk wordt de deelneming aan het woord van de Heer en aan het goddelijk leven, dat Hij haar geschonken heeft, van begin af aan in het ene en enige lichaam, dat de Heer zich door de eeuwen heen opbouwt, gegarandeerd. Dit lichaam, dat is de Kerk van Christus, wordt door Hemzelf door de gaven van diensten en ambten steeds geordend; 'Het wordt door gewrichten en banden gesteund en bijeengehouden en het ontvangt zo zijn goddelijke wasdom' (Kol. 2, 19). 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 7.18-20 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over het herderlijk ambt van de bisschoppen in de Kerk, Christus Dominus (28 okt 1965), 1.3 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over het leven en dienst van de priester, Presbyterorum Ordinis (7 dec 1965), 2 Deze structuur van de ambten wordt in de traditie van de Kerk door middel van de drievoudige volmacht ontvouwd, die aan de apostelen en hun opvolgers is toevertrouwd, namelijk de volmacht om te heiligen, om te onderrichten en om te leiden in de naam van Christus.
De apostoliciteit van de Kerk mag niet verstaan worden als zouden alle gelovigen apostelen zijn, ook niet als men ze als een collectief geheel opvat; en geen enkele gemeenschap Komt de volmacht toe om een apostolisch ambt te verlenen, want dit wordt principieel alleen door Christus zelf verleend. Als de Kerk nu in de geloofsbelijdenissen beleden wordt als apostolisch, dan drukt men daarmee uit, dat het kerkelijk leerambt overeenstemt met de geloofsleer van de apostelen, en bovendien, dat de voortzetting van het apostelambt door middel van de structuur van de opvolging bewerkt wordt. Krachtens deze apostolische successie moet de zending, die de apostelen gegeven is, tot aan het einde der tijden blijven bestaan.2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 20
Deze apostolische successie, waarin de apostoliciteit van de Kerk als geheel verankerd is behoort tot de levende traditie, die van het begin af aan in de Kerk bestaan heeft en ook altijd haar kenmerkende levensvorm blijven zal. Daarom dwalen allen van de juiste weg af, die deze levende traditie in tegenstelling zien met afzonderlijke delen van de heilige Schrift, waaruit zij dan het recht op andere structuren willen afleiden.
De katholieke Kerk, die door de eeuwen heen gegroeid is en groeien blijven zal op grond van het leven, dat haar van Christus door de uitstorting van de Heilige Geest meegedeeld is, heeft altijd haar apostolische structuur behouden in trouw aan de overlevering van de apostelen, die in haar leeft en leven blijft. Wanneer zij onder aanroeping van de Heilige Geest over de uitverkozen kandidaten de handen oplegt, is zij zich ervan bewust, dat zij de kracht mededeelt van de Heer, die de bisschoppen, als opvolgers van de apostelen, op bijzondere wijze aan zijn drievoudig ambt van priester, profeet en koning deelachtig maakt. Van hun kant dragen de bisschoppen hun dienstambt in onderscheiden gradatie over aan verschillende personen in de Kerk. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 28
Ook al genieten alle gedoopten voor de Heer dezelfde waardigheid in de christelijke gemeenschap, die haar goddelijke Stichter hiërarchisch heeft willen bepalen, van meet af aan bestaan er bijzondere apostolische ambten die uit het sacrament van het priesterschap voortvloeien.
Tot deze opdrachten, die Christus alleen aan zijn apostelen en hun opvolgers toevertrouwd heeft, behoort vooral de volmacht om de eucharistie te voltrekken. Alleen aan de bisschoppen en eveneens aan de priesters, die zij zelf aan hun ambt deelachtig hebben gemaakt, is daarom de volmacht voorbehouden om in het eucharistisch mysterie datgene te hernieuwen, wat Christus in het laatste avondmaal gedaan heeft. Dit bevestigt het gangbare gebruik in de Kerk om bisschoppen en priesters 'sacerdotes sacri cultus' (priesters van de heilige eredienst) te noemen, vooral omdat alleen aan hen de volmacht wordt toegekend het mysterie van de eucharistie te voltrekken.
Opdat zij, die Christus de Heer tot het bisschopsambt of priesterambt roept, in staat zijn om de hun toevertrouwde taken terecht en juist te vervullen - speciaal de belangrijke taak om het eucharistisch mysterie te voltrekken - tekent Hij hen op een geestelijke wijze door middel van het Sacrament van het Priesterschap met een speciaal zegel, dat ook in de plechtige documenten van het leerambt 'merkteken' genoemd wordt. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 21 Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over het leven en dienst van de priester, Presbyterorum Ordinis (7 dec 1965), 2 Hij maakt hen namelijk zodanig aan zichzelf gelijkvormig, dat zij, als zij de woorden van de consecratie uitspreken, niet handelen in opdracht van de gemeenschap, maar 'in de persoon van Christus'. Dit houdt meer in dan 'in naam van Christus' of zelfs 'als plaatsvervanging van Christus' , en wel 'in die heel speciale sacramentele vereenzelviging met de 'Hogepriester in eeuwigheid', die zelf de bewerker en de handelende hoofdpersoon is van dit zijn eigen offer, waarin Hij werkelijk door niemand vervangen kan worden'. H. Paus Johannes Paulus II, Brief, Het Mysterie en de Eredienst van de Heilige Eucharistie - Brief aan de Bisschoppen bij gelegenheid van Witte Donderdag 1980, Dominicae Cenae (24 feb 1980), 8
Omdat nu vanuit de aard van de Kerk zelf de macht om de eucharistie te consacreren alleen aan de bisschoppen en de priesters is toevertrouwd, die uit kracht van het sacrament van het priesterschap tot bedienaren van de eucharistie zijn aangesteld, leert de Kerk, dat het eucharistisch mysterie in geen enkele gemeenschap gevierd kan worden dan door de gewijde priester, hetgeen het Vierde Lateraans Concilie uitdrukkelijk heeft verklaard. 4e Concilie van Lateranen, Hfd 1. Over het Katholieke geloof, Caput 1: De fide catholica (11 nov 1215), 3
De afzonderlijke gelovigen of gemeenschappen, die vanwege vervolging of vanwege gebrek aan priesters kortere of langere tijd van de viering van de Eucharistie verstoken blijven, missen geenszins de genade van de Verlosser. Want wanneer zij, ten diepst vervuld met het verlangen naar het Sacrament en verenigd in het gebed met de gehele Kerk,de Heer aanroepen en hun harten tot Hem verheffen, hebben zij uit kracht van de Heilige Geest gemeenschap met de Kerk, het levende lichaam van Christus, en met de Heer zelf. Door hun verlangen naar het Sacrament met de Kerk verenigd, zijn zij, ofschoon uiterlijk van haar gescheiden, toch ten innigste en werkelijk met haar verbonden en ontvangen zij zo de vruchten van het Sacrament; die zich echter onwettig het recht toeëigenen om het eucharistisch mysterie te voltrekken, wijken kort en goed gezegd dusdanig af, dat hun gemeenschap in zich geïsoleerd raakt'.
Dit te weten ontheft de bisschoppen, de priesters en alle leden van de Kerk allerminst van de ernstige plicht om tot 'de Heer van de oogst' te bidden om arbeiders te zenden al naargelang de noodzaak van tijd en plaats Vgl. Mt. 9, 37-38 . Het vermindert ook niet hun verplichting om zich met alle kracht ervoor in te zetten,dat de uitnodigende roep van de Heer tot de priesterlijke dienst in alle deemoed en edelmoedigheid gehoord en aangenomen wordt.