Joseph Kardinaal Ratzinger - 6 augustus 1983
Het Tweede Vaticaans Concilie heeft uitdrukkelijk als geloofszekerheid vastgesteld, dat het ambtelijk of hiërarchische priesterschap niet alleen in rangorde, maar ook wezenlijk verschilt van het algemeen priesterschap van de gelovigen, en dat alleen de bisschoppen en de priesters de volmacht bezitten om het mysterie van de Eucharistie te voltrekken. Want ofschoon de gelovigen deelhebben aan één en hetzelfde priesterschap van Christus en zich verenigen in de eucharistische offergave, heeft alleen de priesterlijke bedienaar uit kracht van het Sacrament van het Priesterschap de volmacht om het eucharistische offer 'in de persoon van Christus' te voltrekken en in naam van heel het christenvolk op te dragen. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 10.17.26.28 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de heilige liturgie, Sacrosanctum Concilium (4 dec 1963), 7 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over het herderlijk ambt van de bisschoppen in de Kerk, Christus Dominus (28 okt 1965), 15 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over het leven en dienst van de priester, Presbyterorum Ordinis (7 dec 1965), 2.3 Vgl. H. Paus Paulus VI, Encycliek, Over de leer en de verering van de Heilige Eucharistie, Mysterium Fidei (3 sept 1965), 31