
22 november 1439
De eerste plaats onder alle sacramenten neemt het heilig doopsel in, dat de poort is tot het geestelijk leven: want daardoor worden wij gemaakt tot lidmaten van Christus en behorend tot het lichaam van de Kerk. En omdat door de eerste mens de dood bij allen binnen is gekomen Vgl. Rom. 5, 12 , kunnen wij niet, zoals de Waarheid zegt, het hemelrijk binnengaan, tenzij wij uit water en Geest herboren worden. Vgl. Joh. 3, 5
De materie van dit sacrament is echt en natuurlijk water: en het maakt niet uit, of het koud of warm is.
Maar de vorm is:
“Ik doop jou in de naam van de Vader en de Zoon en de Heilige Geest”.
Toch ontkennen wij niet dat ook door die woorden:
“Laat de dienaar van Christus N. gedoopt worden in de naam van de Vader en de Zoon en de Heilige Geest”,
of
“N. wordt gedoopt door mijn handen in de naam van de Vader en de Zoon en de Heilige Geest”,
de doop echt wordt voltrokken; omdat immers de hoofdoorzaak, waaruit het doopsel zijn kracht heeft, de heilige Drie-eenheid is, en de bewerkende oorzaak de bedienaar is, die het sacrament van buiten toedient, wordt het sacrament voltrokken, als de handeling, die door de bedienaar zelf wordt uitgevoerd, met aanroeping van de heilige Drie-eenheid wordt verricht.