CI RIESCEOver de staatsgemeenschappen en de volken over godsdienstvrijheid - tot het 5de nationaal Italiaans congres van de vereniging van katholieke juristen
(Soort document: Paus Pius XII - Toespraak)
Paus Pius XII -
6 december 1953
Geen menselijke macht kan dwaling of zedelijk kwaad bevelen
Ziehier, hoe men deze tweede vraag juist moet beantwoorden. Vóór alles moet duidelijk het volgende gezegd worden: geen menselijk gezag, geen staat, geen statengemeenschap van welk godsdienstig karakter ook mag een positief bevel of een positieve machtiging geven om iets te leren of te doen, wat in strijd is met de godsdienstige waarheid of het zedelijke goede. Zulk een bevel of zulk een machtiging zou geen bindende kracht hebben en dus niet verplichten. Geen gezag kan zo'n bevel of machtiging geven, want het is in strijd met de natuur om de geest en de wil van de mens te verplichten tot dwaling en tot het verkeerde of om beide als onverschillig te beschouwen. Zelfs God zou niet zulk een positief bevel of zulk een positieve machtiging kunnen geven, omdat zij in strijd zouden zijn met Zijn absolute waarachtigheid en heiligheid.
De kwestie van de tolerantie
Een wezenlijk andere kwestie is: kan in een statengemeenschap, minstens in bepaalde omstandigheden, als regel opgesteld worden, dat de vrije uitoefening van een belijdenis of van een godsdienstige of zedelijke praktijk, die bij een lid van de statengemeenschap in zwang zijn, in heel het gebied van de gemeenschap niet door wetten of publieke dwangmaatregelen verhinderd mag worden? M.a.w. men kan de vraag stellen, of het "niet verhinderen" ofwel het "tolereren" onder zulke omstandigheden geoorloofd is en of dus positieve onderdrukking niet altijd plicht is.
Geen absolute plicht om godsdienstige en zedelijke dwaling te onderdrukken
Wij hebben zojuist het gezag van God genoemd.
Kan God, ofschoon het Hem toch mogelijk en gemakkelijk zou zijn, de dwaling en het zedelijk kwaad te onderdrukken, toch in sommige gevallen het "niet verhinderen" kiezen, zonder daardoor in tegenspraak te komen met Zijn oneindige volmaaktheid? Is het mogelijk, dat Hij in bepaalde omstandigheden de mensen niet gebiedt en niet verplicht, ja hun zelfs niet eens het recht geeft, de dwaling en het verkeerde te beletten en te onderdrukken? Een blik op de werkelijkheid geeft een bevestigend antwoord. Zij bewijst, dat dwaling en zonde in grote mate op aarde aanwezig zijn. God verwerpt deze, maar hij laat ze bestaan. Daarom kan de bewering: "de godsdienstige en zedelijke dwaling moet altijd, in zover het mogelijk is, verhinderd worden, omdat het tolereren er van in zich onzedelijk is" niet in haar onvoorwaardelijke absoluutheid gelden. Van de andere kant heeft God aan het menselijk gezag ook niet zulk een absoluut en algemeen gebod gegeven noch op het gebied van het geloof noch op het gebied van de moraal. Noch de algemene overtuiging van de mensen, noch het christelijk geweten, noch de bronnen van de openbaring, noch de praktijk van de Kerk kennen zulk een gebod. Om hier niet te spreken van andere teksten van de H. Schrift, die op dit onderwerp betrekking hebben, Christus heeft in de parabel van het onkruid de volgende vermaning gegeven: laat het onkruid op de akker van de wereld tegelijk met het goede zaad groeien vanwege de tarwe. Vgl. Mt. 13, 24-30
De plicht om zedelijke en godsdienstige dwalingen te onderdrukken kan dus geen laatste norm van handelen zijn. Hij moet ondergeschikt zijn aan hogere en meer algemene normen, die in bepaalde omstandigheden toestaan of het misschien zelfs als beter doen voorkomen om de dwaling niet te verhinderen ten einde een hoger goed te bevorderen.
Beginselen voor de houding van de katholiek
Hiermee zijn de twee beginselen gegeven, waaruit men in concrete gevallen het antwoord op de gewichtige vraag omtrent de houding van de katholieke jurist, staatsman of soevereine staat moet afleiden met betrekking tot een formule van godsdienstige en zedelijke tolerantie van bovengenoemde inhoud, die voor de statengemeenschap in aanmerking zou komen.
- Vooreerst: wat in strijd is met de waarheid en met de zedenwet heeft objectief geen recht op bestaan, op propaganda of activiteit.
- Ten tweede: het niet verhinderen er van door staatswetten en dwangmaatregelen kan niettemin in het belang van een hoger en meer omvattend goed gerechtvaardigd zijn.
© 1956, Ecclesia Docens 0763, Uitg. Gooi & Sticht, Hilversum, pag. 40-46
Vert.: Dr. Chr. Oomen C.ss.R., Dr. M.H. Mulders C.ss.R., Dr. J. Kahmann C.s.R.