Paus Pius XI - 20 december 1935
Maar de verantwoordelijkheid voor de zaak waarover Wij spreken, valt klaarblijkelijk vooral op den bisschop, aan wie door een strenge kerkelijke wet wordt bevolen, “dat hij de H. Wijdingen aan niemand toediene, zonder dat hij door positieve bewijzen moreel zeker is van zijn canonieke geschiktheid; anders zondigt hij niet alleen zwaar, maar stelt hij zich ook bloot aan het gevaar van medeplichtigheid aan de zonden van anderen” Wetboek, Codex Iuris Canonici (1917) (27 mei 1917), 973. nr. 3. Dit wetsvoorschrift is als het ware een weerklank van de vermaning van den H. Paulus aan Timotheus: “Leg niemand overijld de handen op en maak u niet schuldig aan vreemde zonden” (1 Tim. 5, 22). “Wat is overijld de handen opleggen”, zoo verklaart Onze voorganger, de H. Leo de Grote, deze plaats, “anders, dan het verlenen van de priesterlijke waardigheid aan onbeproefden vóór den rijpen leeftijd, vóór dat zij voldoende bewijzen van gehoorzaamheid en tucht hebben afgelegd? En wat is zich schuldig maken aan vreemde zonden anders, dan zich maken tot een Wijder van hem die niet verdiende gewijd te worden?”. H. Paus Leo I de Grote, Brieven, Epistulae. II, ch. 2 (PL 54, 647) Immers, gelijk Chrysostomus tot een bisschop zegt: “Voor zijn zonden, zowel van 't verleden als van de toekomst, zult ook gij gestraft worden, die hem die waardigheid hebt verleend”. H. Johannes Chrysostomos, In epistulam i ad Timotheum. XVI (PG 62, 587)
Door deze hoog ernstige woorden, Eerbiedwaardige Broeders, wordt de waarlijk schrikwekkende verantwoordelijkheid aangeduid, die de beroemde bisschop van Milaan, de H. Carolus Borromaeus, vol vrees deed zeggen: “In deze zaak kan zelfs een kleine nalatigheid van mijn kant een grote schuld op mijn schouders laden”. H. Carolus Borromeus, Hom. ad ordinandos (1 juni 1577). (Homiliae éd. bibl. Ambros., Milan, 1747, t. IV, p. 270) Houdt u dus aan de heilzame vermaning van den H. Joannes Chysostomus. “Leg de handen op niet na de eerste, ook niet na de tweede of derde beproeving, maar alleen dan als gij omzichtig en nauwkeurig onderzoek gedaan hebt”. H. Johannes Chrysostomos, Hom.. XVI, in Tim. (PG 62, 587) Dit moet natuurlijk op de eerste plaats van de heiligheid der kandidaten verstaan worden. Immers, volgens de vrome Bisschop en Kerkleraar Alphonsus Maria de Ligorio, “is het niet voldoende, dat de Bisschop niets kwaads weet van de wijdeling, maar moet hij zich zekerheid verschaffen omtrent zijn positieve deugd”. H. Alfonsus Maria de Liguori, Theologia moralis de Sacrum. Ordin.. n. 803 Maakt derhalve in deze zaak, zonder u te storen aan de gemakkelijk opkomende beschuldiging van al te grote strengheid, gebruik van het u geschonken recht en doet uw plicht; eist te voren bewijzen van beproefde deugd, en als er enige twijfel overblijft, stelt dan de toediening der H. Wijdingen tot later uit. Immers, zo als de H. Gregorius de Grote zo uitstekend zegt: “Men hakt wel het voor gebouwen geschikte hout in de bossen, maar men zet het gewicht van het gebouw niet op het nog groene hout. Eerst moet een wachttijd van vele dagen het groene hout gedroogd en voor zijn bestemming geschikt gemaakt hebben. Als men deze voorzorgsmaatregel soms verzuimt, dan bezwijkt het zeer spoedig ouder het gewicht van de bouw”. H. Paus Gregorius de Grote, Epistolae. 106 (PL 70, 1031) Van deze vergelijking schijnen de duidelijke woorden van den Engelachtige Leraar een juiste weerklank te zijn: “De heilige Wijdingen vorderen vooraf de heiligheid...; bijgevolg moet het gewicht der Wijdingen geplaatst worden op wanden, waarvan het vocht der ondeugden reeds door heiligheid is opgedroogd”. H. Thomas van Aquino, Summa Theologiae. II-II, q. 189, 1art. 1 ad 3
Overigens, als men, ieder overeenkomstig zijn taak, alle kerkelijke voorschriften volmaakt nakomt en zich houdt aan de bepalingen, die Wij hieromtrent voor enkele jaren door de heilige Congregatie der Sacramenten hebben uitgevaardigd, dan zullen zeker de oorzaken van vele tranen voor de Kerk en van veel ergernis bij het Christenvolk over het gedrag van priesters grotendeels worden weggenomen. Vgl. Congregatie voor de Sacramenten, Instructio super scrutinio candidatorum instituendo antequam ad Ordines promoveantur (27 dec 1930). AAS XXIII (1931) 120-127