Paus Pius XI - 20 december 1935
AD CATHOLICI SACERDOTII FASTIGIUM Over het Katholieke priesterschap |
|||
► | De heiligheid en de wetenschap van den priester | ||
► | De zielenijver |
Vrij derhalve van de banden die hem al te nauw aan het aardse zouden binden, n.l. de banden van een eigen gezin en van eigen belang, zal de drager der H. Wijding lichter ontvlamd worden door dat hemelse liefdevuur, de liefde n.l. voor de zielen: dat vuur, dat uit het binnenste van Jezus Christus' hart naar buiten breekt en niets anders zoekt dan de apostolische harten aan te grijpen en alle mensen te ontvlammen. Vgl. Lc. 12, 49 Deze vurige ijver voor de glorie van God en het heil der zielen moet, gelijk de H. Schrift het ons leert van de Verlosser Vgl. Ps. 68, 10 Vgl. Joh. 2, 17 de bedienaar der Kerk in vlam zetten en als verteren. Het moet maken, dat hij met achterstelling van zichzelf en van zijn eigen gemak zich geheel zal wijden aan zijn verheven roeping en dat hij iedere dag met groter zorg de middelen zal zoeken om het werk van zijn bediening met de dag beter en rijker te volbrengen.
Kan wel een priester de lessen van het Evangelie overwegen en de klacht van de Goede Herder vernemen: “Ik heb ook nog andere schapen, die niet uit deze schaapstal zijn. Ook hen moet ik leiden” (Joh. 10, 16); kan hij de velden aanschouwen “hoe ze reeds wit staan voor den oogst”, zonder zich zelf aan “de Heer van de oogst” (Joh. 4, 35) als een onvermoeibare werken aan te bieden en zonder door een gloeiende ijver te worden aangespoord om zulke dwalende schapen op den waren weg te brengen? Kan hij wel zovele en zo talrijke scharen aanschouwen die daar “liggen als schapen zonder herder” (Mt. 9, 36) - niet alleen in de verre missielanden, maar helaas ook in de steden en dorpen, waar het Christendom reeds lang heerst - zonder, te delen in dat innige medelijden, dat de goddelijke ziel van Jezus Christus zo diepe en zo voortdurend ontroerde? Vgl. Mt. 9, 36 Vgl. Mt. 14, 14 Vgl. Mt. 25, 32 Vgl. Mc. 6, 34 Vgl. Mc. 8, 2 Wij bedoelen een priester, die beseft, dat uit zijn mond de woorden des levens en uit zijn hand de middelen tot wedergeboorte en zaligheid kunnen komen?