• Database vol kerkelijke documenten
  • Geloofsverdieping
  • Volledig in het Nederlands
  • Beheerd door vrijwilligers

Zoeken in kerkelijke documenten en berichten

x
Het ontbreekt ook niet aan getuigenissen van de meest beroemde Oosterse Vaders, die de voortreffelijkheid van het kerkelijk celibaat prijzen en die aantonen, dat toen op de plaatsen waar men de strengere tucht volgde, ook omtrent dit punt overeenstemming bestond tussen de Latijnse en de Oosterse Kerk. Zoo verzekert, om enkele duidelijk sprekende voorbeelden aan te halen, de H. Epiphanius eveneens op het einde der vierde eeuw, dat het celibaat zich uitstrekte tot de subdiakens. “Hij die nog in het huwelijk leeft en kinderen krijgt, al is hij ook de man van één echtgenote, wordt (door de Kerk) volstrekt niet toegelaten tot de wijding van diaken, van priester, bisschop of subdiaken, maar slechts hij die zich onthoudt van den omgang met zijn énige echtgenote, of weduwnaar is. Dit gebeurt vooral op de plaatsen, waar de kerkelijke canones nauwkeurig worden onderhouden.” H. Epiphanius van Salamis, Adversus Haeres.. Panar., 59, 4 (PG 41, 1024). Maar boven allen toont zich hieromtrent welsprekend de diaken van Edessa, Leraar der Algemene Kerk, de H. Ephrem de Syriër die terecht “de citer van den H. Geest” wordt genoemd Brev. Rom., 18 juni, lectio VI. Deze immers spreekt zijn vriend, den bisschop Abraham, in een gedicht aldus toe: “Gij beantwoordt, o Abraham, wel aan den naam, dien gij draagt, omdat ook gij vader van velen zijt geworden. Maar wijl gij geen echtgenote hebt, gelijk Abraham Sara had, zie, daarom is uw kudde uw bruid. Voed haar kinderen op in uw waarheid; mogen zij U worden kinderen van de geest en kinderen der belofte, opdat zij erfgenamen worden in Eden. O heerlijke vrucht der waarin het priesterschap zijn welbehagen heeft gevonden... De overvloeiende hoorn heeft u gezalfd, de hand is u opgelegd en heeft u uitverkoren; de Kerk heeft u gekozen en bemind.” H. Efrem de Syriër, Carmina Nisibaena. carm. 19 En op een andere plaats: “Het is voor den priester en voor zijn naam niet genoeg als hij het levend lichaam offert, zijn ziel te zuiveren, zijn tong te reinigen, zijn handen te wassen en heel zijn lichaam rein te maken; maar hij moet altijd geheel zuiver zijn, omdat hij aangesteld is tot middelaar tussen God en het mensdom. Geloofd zij Hij, die Zijn bedienaar gereinigd heeft” H. Efrem de Syriër, Carmina Nisibaena. carm. 18. Eveneens verzekert Chrysostomus: “Daarom moet degene die liet priesterschap waarneemt, zoo zuiver zijn, alsof hij in den hemel tussen die Machten was geplaatst” H. Johannes Chrysostomos, Over het priesterschap, De sacerdotio. liber III, c. 4.
Trouwens, de verhevenheid zelf en, om een uitspraak van den H. Epiphanius te gebruiken, “de ongelooflijke eer en waardigheid” H. Epiphanius van Salamis, Adversus Haeres.. Panar., 59, 4 (PG 41, 1024) van het priesterschap, die Wij boven kort en bondig hebben besproken, is een overtuigend bewijs voor de hoge betamelijkheid, van het celibaat en voor de opportuniteit van de wet, waardoor het aan de gewijde bedienaars van het altaar wordt opgelegd. Of is het niet onder alle opzichten passend dat hij die een bediening waarneemt, die in zekere zin hoger staat dan de taak der hemelse geesten “die staan voor het aanschijn van den Heer" (Tob. 12, 15) naar vermogen een hemels leven leidt? Is het niet passend, dat hij die geheel “in de dingen des Heren” (Lc. 2, 49)(1 Kor. 7, 32) moet zijn, geheel vreemd is aan aardse dingen en dat zijn „levenswandel gericht is op den hemel” (Fil. 3, 20)? Is het niet billijk, dat hij die onophoudelijk bezorgd moet wezen voor het eeuwig heil van de mensen en zoo zijn aandeel moet leveren in de voortzetting van het goddelijk Verlossingswerk, zijn geest los en vrij heeft van de zorgen voor een eigen gezin, die anders een groot deel van zijn werkzaamheden daarvan zouden afhouden en. in beslag nemen?
Het is waarlijk een groots schouwspel dat geestdriftige bewondering verdient, een schouwspel dat zo dikwijls in de Katholieke Kerk te bewonderen valt, n.l. het aanschouwen van jeugdige levieten, die alvorens de wijding van het subdiaconaat te ontvangen, d.i. alvorens zich geheel en al te wijden aan den dienst en de verering van God, vrijwillig en gaarne beloven, te verzaken aan de genietingen en vertroostingen, die zij in een anderen levensstaat op eerbare wijze zouden kunnen smaken. Wij zeggen: vrijwillig en gaarne want al staat het hun na het ontvangen der hogere wijding volstrekt niet meer vrij een aards huwelijk aan te gaan, tot de heilige wijdingen zelf treden zij toe zonder door enige wet of door iemand gedwongen te zijn, maar alleen door eigen vrijen wil Vgl. Wetboek, Codex Iuris Canonici (1917) (27 mei 1917), 971.
Evenwel, hetgeen Wij tot hiertoe ter aanbeveling van het kerkelijk celibaat gezegd hebben, willen Wij niet zoo verstaan zien, alsof onze bedoeling daarbij was de bovenvermelde afwijkende praktijk, die in de Oosterse Kerk wettig is ingevoerd, enigszins af te keuren of te veroordelen. Onze eigenlijke bedoeling is alleen, de waarheid te prijzen, die Wij voor een één der heerlijkste eretitels houden van het Katholieke priesterschap, en die Ons het meest waardig en het meest in overeenstemming lijkt, met de bedoelingen en wensen van Jezus' Allerheiligst Hart voor, de priesterzielen.

Document

Naam: AD CATHOLICI SACERDOTII FASTIGIUM
Over het Katholieke priesterschap
Soort: Paus Pius XI - Encycliek
Auteur: Paus Pius XI
Datum: 20 december 1935
Copyrights: © 1936, Firma J.M.W. Waanders, Zwolle
Vert.: F.A.J. Van Nimwegen, C.ss.R.
Bewerkt: 4 november 2020

Opties

Internetadres
Print deze pagina
Dit document bestellen
Startpagina van dit document
Inhoudsopgave van dit document
Referenties naar dit document
Referenties vanuit dit document
RK Documenten wordt mogelijk gemaakt door donaties van gebruikers.
© 1999 - 2024, Stg. InterKerk, Schiedam, test