H. Paus Johannes Paulus II - 14 september 1998
FIDES ET RATIO Over de verhouding van Geloof en Rede |
|||
► | Intellego ut Credam | ||
► | De verschillende gezichten van de waarheid van de mens |
Datzelfde moet ook gezegd worden van het zoeken naar de waarheid op het gebied van de laatste vragen. Het verlangen naar de waarheid is zo diep geworteld in het mensenhart, dat daarvan afstand nemen het bestaan zou bedreigen. Het is tenslotte voldoende het dagelijks leven te bezien om vast te stellen dat ieder van ons de kwellende last van enkele existentiële vragen in zich draagt en tegelijk in zijn hart minstens het ontwerp van de bijbehorende antwoorden koestert. Het zijn antwoorden van welker waarheid men ook daarom overtuigd is, omdat men de ervaring heeft, dat zij zich in wezen niet onderscheiden van de antwoorden die vele anderen hebben gekregen. Zeker bezit niet iedere waarheid die verkregen wordt, dezelfde waarde. Door het totaal aan behaalde resultaten wordt echter het vermogen van de mens, fundamenteel tot de waarheid te komen, bevestigd.
Onderstreept zij, dat de in deze tussenmenselijke betrekking gezochte waarheden niet primair van empirische of wijsgerige orde zijn. Gezocht wordt veeleer naar de eigenlijke waarheid van de persoon: wat hij is en wat hij van zijn innerlijk zichtbaar laat worden. De volmaaktheid van de mens ligt namelijk niet alleen in het zich eigen maken van de abstracte kennis van de waarheid, maar ook in een levende betrekking van zelfgave en trouw tegenover de ander. In deze vertrouwvolle zelfgave vindt de mens volledige zekerheid en veiligheid. tegelijkertijd is de kennis door het geloof, die steunt op het tussenmenselijke vertrouwen, toch niet zonder relatie met de waarheid: de gelovige mens vertrouwt zich toe aan de waarheid die de ander hem verkondigt.
Hoeveel voorbeelden zouden aangehaald kunnen worden om dit feit te illustreren! Maar mijn gedachten gaan onmiddellijk naar het getuigenis van de martelaren. De martelaar is inderdaad de betrouwbaarste getuige van de waarheid over het bestaan. Hij weet, dat hij in de ontmoeting met Jezus Christus de waarheid over zijn leven heeft gevonden; niets en niemand zal hem ooit van deze zekerheid kunnen beroven. Noch het lijden noch de gewelddadige dood zullen hem ertoe kunnen brengen, de instemming met de waarheid te herroepen, die hij in de ontmoeting met Christus heeft ontdekt. Daarom fascineert ons tot de dag van vandaag het getuigenis van de martelaren, het wekt instemming op, vindt gehoor en navolging. Dat is de reden waarom men op hun woord vertrouwt: men ontdekt in hen heel duidelijk een liefde, die geen lange redeneringen nodig heeft om te overtuigen, omdat zij tot ieder spreekt over hetgeen hij in zijn binnenste reeds als waar heeft beluisterd en sinds lang heeft gezocht. Tenslotte roept de martelaar bij ons een diep vertrouwen op, omdat hij zegt wat wij reeds ervaren, en openbaar maakt, wat ook wij, als we de kracht daartoe zouden vinden, graag zouden uitdrukken.
Men mag niet vergeten dat ook het verstand bij zijn zoeken is aangewezen op de ondersteuning van vertrouwvolle gesprekken en oprechte vriendschap. Een klimaat van verdenking en wantrouwen, dat soms om het speculatieve onderzoek hangt, veronachtzaamt de leer van de antieke wijsgeren, die de vriendschap als een van de voor het juiste filosoferen meest passende kaders voorstelden.
Uit het tot nog toe gestelde komt naar voren, dat de mens zich bevindt op een naar menselijke maat eindeloze zoektocht: de zoektocht naar de waarheid en de zoektocht naar een persoon aan wie hij zich kan toevertrouwen. Het christelijk geloof komt hem daarin tegemoet, door hem de concrete mogelijkheid te bieden, het doel van dit zoeken verwerkelijkt te zien. Door bij de mens het stadium van het gewone geloven te overwinnen, leidt het hem binnen in de genade-orde, die hem laat delen in het geheim van Christus, waarin hem de ware en adequate kennis van de drie-ene God geschonken wordt. In Jezus Christus, die de waarheid is, erkent het geloof aldus de laatste oproep die aan de mensheid wordt gericht, opdat zij dat wat zij ervaart als streven en verlangen, tot vervulling kan brengen.
Deze 'waarheid', die God ons in Jezus Christus openbaart, is niet in tegenspraak met de waarheden waartoe men door het filosoferen komt. De beide kennis-orden leiden integendeel tot de waarheid in haar volheid. De eenheid van de waarheid is reeds een fundamenteel postulaat van het menselijk verstand, dat wordt uitgedrukt in het non-contradictie-beginsel. De openbaring biedt de zekerheid voor deze eenheid, door te laten zien dat de Schepper-God ook de God van de heilsgeschiedenis is. Een en dezelfde God, die de begrijpelijkheid en de redelijkheid van de natuurlijke orde der dingen, waarop de wetenschappers vertrouwvol steunen H. Paus Johannes Paulus II, Toespraak, Tot de Pauselijke Academie van Wetenschappen tijdens de herdenking van Albert Einstein, De diepe overeenstemming welke de waarheid van de wetenschap en de waarheid van het geloof verbindt (10 nov 1979), 7. "(Galilei) heeft uitdrukkelijk verklaard, dat de beide waarheden, die van het geloof en die van de wetenschap, elkaar nooit kunnen tegenspreken, 'aangezien de Heilige Schrift en de natuur gelijkelijk voortkomen uit het goddelijk Woord, de eerste gedicteerd door de Heilige Geest, de tweede als trouwe uitvoerster van Gods beschikkingen', zoals hij schreef in zijn brief aan P. Benedetto Castelli op 21 december 1613. Vaticanum II drukte zich niet anders uit; het neemt zelfs dezelfde uitdrukkingswijze over, wanneer het leert: "Het methodisch onderzoek zal, op alle kennisterreinen, als het de zedelijke normen in acht neemt, nooit echt tegengesteld zijn aan het geloof: de werkelijkheid van de wereld en van het geloof hebben hun oorsprong in dezelfde God" (Gaudium et spes, nr.36). Galilei voelt bij zijn wetenschappelijk onderzoek de aanwezigheid van de Schepper die hem aanspoort, zijn intuïties anticipeert en bijstaat, doordat Hij in de diepte van zijn geest werkt. fundeert en garandeert, is identiek met God die zich als Vader van onze Heer Jezus Christus openbaart. Deze eenheid van natuurlijke en geopenbaarde waarheid vindt haar levende en personele vereenzelviging in Christus, waarop de apostel doelt: "De waarheid is in Christus" Vgl. Ef. 4,21 Vgl. Kol. 1, 15-20 . Hij is het eeuwige Woord, waarin alles geschapen is, en tegelijk is hij het vleesgeworden Woord, dat in zijn hele Persoon de Vader openbaart Vgl. Joh. 1, 14.18 Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Goddelijke openbaring, Dei Verbum (18 nov 1965), 4 Dat wat het menselijk verstand zoekt, "zonder het te kennen" (Hand. 17, 23), kan alleen door Christus gevonden worden: want in Hem openbaart de "volle waarheid" zich Vgl. Joh. 1, 14-16 van dat wezen dat in Hem en door Hem geschapen is en dat daarom in Hem zijn voltooiing vindt Vgl. Kol. 1, 17 .