
H. Paus Johannes Paulus II - 14 september 1998
De dogmatische theologie moet van haar kant in staat zijn, de universele betekenis van het mysterie van de drie-ene God en van het heilsplan, zowel op vertellende manier alsook vooral in de vorm van de redenering te presenteren. Dat moet zij met andere woorden doen met behulp van uitdrukkingen en begrippen die geformuleerd zijn op kritische en algemeen te communiceren wijze. Want zonder de bijdrage van de wijsbegeerte zouden theologische inhouden, zoals bijvoorbeeld het spreken over God, de relaties tussen de personen binnen de Drie-eenheid, het scheppende werken van God in de wereld, de relatie tussen God en de mens, de identiteit van Christus, die ware God en ware mens is, niet aanschouwelijk te maken zijn. Datzelfde geldt voor verschillende thema's van de moraaltheologie, waar heel duidelijk begrippen als bijvoorbeeld zedenwet, geweten, vrijheid, persoonlijke verantwoordelijkheid, schuld enzovoorts toegepast worden, die gedefinieerd worden in het kader van de filosofische ethiek.
Vandaar dat het verstand van de gelovige zich een natuurlijke, ware en consistente kennis van de geschapen dingen, van de wereld en van de mens moet verwerven, die ook voorwerp van de goddelijke openbaring zijn; meer nog: het verstand van de gelovige moet in staat zijn deze kennis uit te drukken in begrippen en in de vorm van de redenering. De speculatieve dogmatische theologie veronderstelt daarom impliciet een op de objectieve waarheid gefundeerde filosofie van de mens, van de wereld en, radicaler, van het zijn.