15 augustus 1997
Wanneer wij zeggen "onze" Vader, erkennen wij in eerste instantie dat al zijn beloften van liefde zoals ze door de profeten zijn aangekondigd, in het nieuwe en eeuwige verbond vervuld zijn in Christus: wij zijn "zijn" volk geworden en Hij is voortaan "onze" God. Door deze nieuwe verbintenis, die zonder enige verdienste werd aangeboden, horen wij bij elkaar: door liefde en trouw Vgl. Hos. 2, 21-22 Vgl. Hos. 6, 1-6 moeten wij beantwoorden aan "de genade en de waarheid" die ons gegeven werden in Jezus Christus (Joh. 1, 17).
Omdat het gebed van de Heer het gebed van zijn volk aan het "einde der tijden" is, drukt het woord "onze" ook de stellige zekerheid van onze hoop op de laatste belofte van God: in het nieuwe Jeruzalem zal Hij zeggen tot wie overwint: "Ik zal zijn God zijn en Hij Mijn zoon" (Openb. 21, 7).
Doordat wij bidden "onze" Vader, richten wij ons persoonlijk tot de Vader van onze Heer Jezus Christus. Daarmee verdelen wij de godheid niet - de Vader is er immers "de bron en de oorsprong" van -, maar wij belijden dat van eeuwigheid de Zoon door Hem wordt voortgebracht en dat uit Hem de Heilige Geest voortkomt. Evenmin vermengen wij de goddelijke personen; wij belijden immers dat wij in gemeenschap zijn met de Vader en zijn Zoon, Jezus Christus, in hun enige Heilige Geest. De Heilige Drie-eenheid is één in wezen en ondeelbaar. Wanneer wij bidden tot de Vader, aanbidden en verheerlijken wij Hem samen met de Zoon en met de Heilige Geest.
In grammaticaal opzicht duidt "onze" op een werkelijkheid die gemeenschappelijk is aan meerderen. Er is maar één God en Hij wordt erkend als Vader in zijn eniggeboren Zoon uit Hem herboren zijn door hen die door het geloof uit water en Geest. Vgl. 1 Joh. 5, 1 Vgl. Joh. 3, 5 Die nieuwe gemeenschap van God en de mensen wordt gevormd door de Kerk: de Kerk is verenigd met de eniggeboren Zoon, die "de eerstgeborene onder vele broeders" (Rom. 8, 29) is geworden, en als zodanig is zij in gemeenschap met één en dezelfde Vader, in één en dezelfde Heilige Geest. Vgl. Ef. 4, 4-6 Elke gedoopte bidt in die gemeenschap door te bidden "onze" Vader: "De menigte die het geloof had aangenomen, was één van hart en één van ziel" (Hand. 4, 32).
Tenslotte, als wij in waarheid bidden "Onze Vader", dan stijgen wij uit boven het individualisme, want de liefde die wij ontvangen, bevrijdt ons daarvan. Het woordje "onze" aan het begin van het gebed van de Heer sluit niemand uit, evenmin als het woordje "ons" uit de laatste vier beden. Om het naar waarheid uit te spreken, Vgl. Mt. 5, 23-24 Vgl. Mt. 6, 14-16 moeten wij onze verdeeldheid en onze tegenstellingen overwinnen.
De gedoopten kunnen niet bidden "onze" Vader, zonder dat zij daarbij al diegenen voor wie Hij zijn welbeminde Zoon heeft gegeven, bij Hem aanbevelen. De liefde van God is grenzeloos en zo moet ook ons gebed zijn. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Verklaring, Over de houding van de Kerk tegenover niet-christelijke godsdiensten, Nostra Aetate (28 okt 1965), 5 "Onze Vader" bidden maakt ons ontvankelijk voor de dimensies van zijn liefde, die in Christus zichtbaar geworden zijn: dat betekent voor ons bidden met en voor alle mensen die Hem nog niet kennen, om hen "samen te brengen" (Joh. 11, 52). Deze goddelijke zorg voor alle mensen en voor de hele schepping heeft alle grote bidders bezield: wanneer wij durven zeggen "onze" Vader, dan moet deze zorg ons gebed verruimen met een onbegrensde liefde.