15 augustus 1997
Welk een drama het gebed is, wordt ons volledig geopenbaard in het Woord dat vlees geworden is en onder ons woont. Als wij proberen zijn gebed te begrijpen, via dat wat zijn getuigen erover verkondigen in het Evangelie, dan moeten wij tot Jezus, de heilige Heer, naderen als tot de brandende doornstruik: eerst moeten we overwegen hoe Hijzelf bidt; dan moeten wij luisteren hoe Hij ons leert bidden; tenslotte zullen we dan ontdekken hoe Hij ons gebed verhoort.
De Zoon van God, die zoon van de maagd Maria was geworden, heeft ook leren bidden volgens zijn menselijke hart. Hij leert de woorden van de gebeden van zijn moeder die alle "wonderwerken" van de Almachtige in haar hart bewaarde en bij zichzelf overwoog. Vgl. Lc. 1, 49 Vgl. Lc. 2, 19.51 Hij leert het in de woorden en de ritmen van het gebed van zijn volk, in de synagoge van Nazaret en in de tempel. Maar zijn gebed ontspringt aan een nog veel dieper verborgen bron. Hiervan geeft Hij ons een voorgevoel, wanneer Hij twaalf jaar is: "Wist ge dan niet, dat Ik in het huis van mijn Vader moest zijn?" (Lc. 2, 49). Vanaf dat moment begint zich het nieuwe karakter van het gebed in de volheid van de tijden te openbaren: het kinderlijke gebed dat de Vader verwacht van zijn kinderen, zal uiteindelijk doorleefd worden door de eniggeboren Zoon zelf, in Zijn mensheid, met en voor de mensen.
In het Evangelie volgens Lucas wordt speciaal aandacht besteed aan de rol van de Heilige Geest en aan de betekenis van het gebed in het dienstwerk van Christus. Jezus bidt precies vóór de beslissende ogenblikken van zijn zending: voordat de Vader getuigenis van Hem aflegt bij zijn Doopsel Vgl. Lc. 3, 21 en bij zijn gedaanteverandering, Vgl. Lc. 9, 28 en voordat Hij door zijn lijden het liefdesplan van zijn Vader vervult. Vgl. Lc. 22, 41-44 Hij bidt ook vóór die beslissende ogenblikken die zullen uitlopen op de keuze en de roeping van de zending van de apostelen: precies vóór de keuze en de roeping van de twaalf Vgl. Lc. 6, 12 en voordat Petrus Hem erkent als "de Gezalfde van God". Vgl. Lc. 9, 18-20 en Hij bidt dat de leider van de apostelen niet verzaakt in de beproeving. Vgl. Lc. 22, 32 In zijn gebed op de momenten vóór de heilsgebeurtenissen die de Vader Hem vraagt te vervullen, legt Jezus, in alle nederigheid en vol vertrouwen, zijn menselijke wil in handen van de liefdevolle wil van de Vader.
"Op een keer was Jezus ergens aan het bidden. Toen Hij ophield, zei een van zijn leerlingen tegen Hem: 'Heer, leer ons bidden"' (Lc. 11, 1). Wordt het verlangen van de leerling om te bidden niet juist gewekt doordat hij zijn Meester gadegeslagen heeft bij het bidden? Pas dan kan hij het leren van de Meester van het gebed. Door de Zoon gade te slaan en naar Hem te luisteren leren de kinderen te bidden tot de Vader.
Jezus trekt zich vaak terug om te bidden: in de eenzaamheid of op een berg, bij voorkeur 's nachts. Vgl. Mc. 1, 35 Vgl. Mc. 6, 46 Vgl. Lc. 5, 16 In zijn gebed draagt Hij de mensen met zich mee - Hij heeft immers ook in zijn vleeswording de menselijke natuur aangenomen -, en doordat Hij zichzelf aanbiedt, biedt Hij de mensen aan de Vader aan. Hij, het Woord dat "het vlees heeft aangenomen", neemt in zijn menselijke gebed deel aan alles wat "zijn broeders" meemaken Vgl. Heb. 2, 12 ; Hij voelt mee met hun zwakheden, om hen ervan te bevrijden. Vgl. Heb. 2, 15 Vgl. Heb. 4, 15 Juist daarom heeft de Vader Hem gezonden. Zijn woorden en werken zijn dan als het ware de zichtbare uitdrukkingsvorm van zijn gebed "in het verborgene".
Uit de tijd van het openbare leven van Christus hebben de evangelisten twee meer expliciete gebeden bewaard. Welnu, elk van beide begint met een dankgebed. In het eerste Vgl. Mt. 11, 25-27 Vgl. Lc. 10, 21-22 belijdt Jezus de Vader, erkent Hem en zegent Hem, omdat Hij de geheimen van het koninkrijk verborgen heeft gehouden voor hen die zich wijs achten, en ze heeft geopenbaard aan "kleinen" (de armen uit de Zaligsprekingen). Zijn juichend "Ja, Vader!" komt uit het diepste van zijn hart, uit zij n instemming met het "welgevallen" van de Vader, als een echo van het "fiat" van zijn moeder bij haar ontvangenis en als een voorspel op het "fiat" van Jezus gericht tot zijn Vader tijdens zijn doodstrijd. Het hele gebed van Jezus ligt vervat in deze liefdevolle instemming van zijn menselijke hart met het "geheim raadsbesluit" van de Vader. Vgl. Ef. 1, 9
Het tweede gebed wordt vermeld door de heilige Johannes Vgl. Joh. 11, 41-42 en speelt zich af vóór de opwekking van Lazarus. Het dankgebed gaat vooraf aan de gebeurtenis: "Vader, Ik dank U dat Gij Mij verhoord hebt", hetgeen inhoudt dat de Vader altijd gehoor geeft aan zijn verzoek; en Jezus voegt er onmiddellijk aan toe: "Ik wist wel, dat Gij Mij altijd verhoort", hetgeen inhoudt dat Jezus van zijn kant op standvastige wijze vraagt. Zodoende openbaart het gebed van Jezus, gedragen door de dankzegging ons, hoe we moeten vragen: voordat de gave gegeven wordt, stemt Jezus in met Hem die geeft en in zijn gaven zichzelf geeft. De gever is kostbaarder dan de verleende gave, Hij is de "schat", en in Hem is het hart van zijn Zoon; de gave wordt "erbij" Vgl. Mt. 6, 21.33 gegeven.
Het "hogepriesterlijk" gebed van Jezus Vgl. Joh. 17 neemt een unieke plaats in de heilsgeschiedenis in. Aan het einde van de eerste sectie staat een overweging bij dit gebed. Het openbaart in feite het nog steeds actuele gebed van onze Hogepriester en tegelijkertijd bevat het datgene wat Hij ons leert in ons gebed tot onze Vader; dit laatste gebed zal worden behandeld in de tweede sectie.
Wanneer het uur gekomen is waarop Jezus het liefdesplan van de Vader vervult, laat Hij iets doorschemeren van de onpeilbare diepte van zijn kinderlijk gebed en dan niet zomaar vóórdat Hij zich vrijwillig overlevert ("Vader (...) niet mijn wil, maar uw wil geschiede": (Lc. 22, 42)), maar helemaal tot ààn zijn laatste woorden op het kruis, daar waar bidden en zich geven samenvallen:
"Vader, vergeef hun, want ze weten niet wat ze doen" (Lc. 23, 34);
"Voorwaar, Ik zeg u: vandaag nog zult gij met Mij zijn in het paradijs" (Lc. 23, 43);
"Vrouw, zie daar uw zoon (...). Zie daar uw moeder" (Joh. 19, 26-27);
"Ik heb dorst" (Joh. 19, 28);
"Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten?" (Mc. 15, 34); Vgl. Ps. 22, 2
"Het is volbracht" (Joh. 19, 30);
"Vader, in uw handen beveel Ik mijn geest" (Lc. 23, 46),
tot aan die "luide kreet", wanneer Hij de geest geeft en sterft. Vgl. Mc. 15, 37 Vgl. Joh. 19, 30
Alle noodkreten van de mensheid van alle tijden, onderworpen aan de zonde en aan de dood, alle vragen en voorbeden van de heilsgeschiedenis liggen vervat in deze kreet van het vleesgeworden Woord. Dit is het ogenblik dat de Vader ze aanvaardt en ze, boven alle verwachting, verhoort: Hij laat zijn Zoon verwijzen. Zo komt het drama van het gebed in de scheppings- en heilseconomie van schepping en heil tot vervulling en voltooiing. Het boek der psalmen reikt ons in Christus de sleutel aan. De woorden van de Vader "Gij zijt mijn zoon, Ik heb u heden verwekt. Vraag Mij, Ik geef u de volken als erfdeel, schenk u de aarde als eigendom" (Ps. 2, 7-8) Vgl. Hand. 13, 33 hebben betrekking op het heden van de verrijzenis.
De brief aan de Hebreeën brengt in dramatische bewoordingen tot uitdrukking hoe het gebed van Jezus de overwinning van het heil bewerkstelligt: "In de dagen van zijn sterfelijk leven heeft Hij onder luid geroep en geween gebeden en smekingen opgedragen aan God die Hem uit de dood kon redden. Om zijn vroomheid is Hij verhoord: hoewel Hij Gods Zoon was, heeft Hij in de school van het lijden gehoorzaamheid geleerd; en toen Hij het einde had bereikt, is Hij voor allen die Hem gehoorzamen oorzaak geworden van eeuwig heil" (Heb. 5, 7-9).
Wanneer Jezus bidt, leert Hij ons al hoe wij moeten bidden. De weg van ons eigen gebed tot God is Jezus' gebed tot zijn Vader. Maar het Evangelie bevat ook een expliciet onderricht van Jezus over het gebed, Als opvoeder neemt Hij ons bij de hand daar waar we staan en stap voor stap leidt Hij ons naar de Vader. Bij zijn toespraken tot de menigten die Hem volgen, neemt Jezus datgene als uitgangspunt wat zij al kennen van het gebed op grond van het Oude Verbond, en Hij maakt hen ontvankelijk voor het nieuwe van het koninkrijk dat komen gaat, Vervolgens openbaart Hij hun dit nieuwe in gelijkenissen. Tenslotte spreekt Hij ten overstaan van zijn leerlingen die voorbestemd zijn om in zijn kerk de leraren van het gebed te worden, openlijk over de Vader en over de Heilige Geest.
Reeds in de bergrede legt Jezus de nadruk op de bekering van het hart: d.w.z. de verzoening met de broeder alvorens een gave op het altaar aan te bieden, Vgl. Mt. 5, 23-24 de liefde voor de vijanden en het gebed voor de vervolgers, Vgl. Mt. 5, 44-45 het bidden tot de Vader "in het verborgene" (Mt. 6, 6), geen omhaal van woorden gebruiken, Vgl. Mt. 6, 7 in het gebed vergeven vanuit de grond van het hart, Vgl. Mt. 6, 14-15 de zuiverheid van hart en het zoeken van het koninkrijk. Vgl. Mt. 6, 21.25.33 Die bekering is een en al gewicht op de Vader, zij is de bekering van de kinderen Gods.
Het hart, dat zodoende vastbesloten is om zich te bekeren, leert bidden in het geloof. Het geloof is een instemming met God op de wijze van een kind; het gaat wat wij voelen en begrijpen, te boven. Het geloof is mogelijk geworden, omdat de welbeminde Zoon voor ons de toegang tot de Vader geopend heeft. Hij kan ons vragen om te "zoeken" en te "kloppen", omdat Hijzelf de poort en de weg is. Vgl. Mt. 7, 7-11.13-14
Evenals Jezus tot de Vader bidt en dank brengt alvorens diens gaven te ontvangen, leert Hij ons die kinderlijke vrijmoedigheid: "Alles wat ge in het gebed vraagt, gelooft dat ge het al verkregen hebt" (Mc. 11, 24). Dat is de kracht van het gebed: "Alles kan voor wie gelooft" (Mc. 9, 23) met een geloof dat "niet twijfelt". Vgl. Mt. 21, 21 Net zo goed als het "ongeloof" in zijn eigen kring (Mc. 6, 6) en de "kleingelovigheid" van zijn leerlingen Vgl. Mt. 8, 26 Jezus tot droefenis stemt, zo wordt Hij gegrepen door bewondering voor het "grote geloof" van de Romeinse honderdman Vgl. Mt. 8, 10 en de Kananeese. Vgl. Mt. 15, 28
Het gelovig gebed bestaat niet alleen maar in het uitspreken van "Heer, Heer", maar in de bereidheid van het hart om de wil van de Vader te doen. Vgl. Mt. 7, 21 Jezus roept zijn leerlingen op om die zorg voor de medewerking aan het goddelijke plan te dragen in het gebed. Vgl. Mt. 9, 38 Vgl. Lc. 10, 2 Vgl. Joh. 4, 34
In Jezus "is het rijk Gods nabij" (Mc. 1, 15), Hij roept op tot bekering en tot geloof maar ook tot waakzaamheid. In het gebed wacht de leerling vol aandacht op Hem die is en die komt, en wel in herinnering aan zijn eerste komst in de nederigheid van het vlees en in de hoop van zijn tweede komst in heerlijkheid. Vgl. Mc. 13 In gemeenschap met hun meester is het gebed van de leerlingen een gevecht, en door in gebed te waken gaat men niet in op de bekoring. Vgl. Lc. 22, 40.46
Er zijn ons drie belangrijke gelijkenissen over het gebed overgeleverd door Lucas:De eerste, "de lastige vriend", Vgl. Lc. 11, 5-13 nodigt ons uit tot een dringend gebed: "Klopt en er zal worden opengedaan". Aan wie zo bidt, zal de Vader van de hemel "geven al wat hij nodig heeft", en bovenal de heilige Geest, in wie alle gaven vervat zijn.De tweede, "de lastige weduwe", Vgl. Lc. 18, 1-8 heeft als thema één van de eigenschappen van het gebed: men moet altijd en onvermoeibaar bidden met het geduld van het geloof. "Maar zal de Mensenzoon bij zijn komst het geloof op aarde vinden?"
De derde gelijkenis, "de Farizeeër en de tollenaar", Vgl. Lc. 18, 9-14 heeft betrekking op de nederigheid van het hart dat bidt. "God wees mij, zondaar, genadig". Onophoudelijk maakt de Kerk dit gebed tot haar eigen gebed: "Kyrie eleison!"
Wanneer Jezus aan zijn leerlingen openlijk het geheim van het gebed tot de Vader toevertrouwt, ontsluiert Hij hun wat hun gebed moet zijn, alsmede wat het onze moet zijn, wanneer Hij bij de Vader zal zijn teruggekeerd in zijn verheerlijkte mensheid. Wat daarbij nieuw is, is dat wij "vragen in zijn Naam". Vgl. Joh. 14, 13 Het geloof in Hem leidt de leerlingen binnen in de kennis van de Vader, omdat Jezus "de weg, de waarheid en het leven" (Joh. 14, 6) is. Het geloof brengt vruchten voort in de liefde, die erin bestaat zijn woord en zijn geboden te onderhouden, samen met Hem te blijven in de Vader, die ons zo lief heeft dat Hij in ons wil wonen. In dit Nieuwe Verbond is de zekerheid dat wij in onze vragen verhoord worden, gefundeerd op het gebed van Jezus. Vgl. Joh. 14, 13-14
Meer nog, wat de Vader ons geeft, als ons gebed verenigd is met dat van Jezus, is "een andere Helper (...) om voor altijd bij u te blijven: de Geest van de waarheid" (Joh. 14, 16-17). Deze nieuwe dimensie van het gebed en van de voorwaarden tot gebed komt tot uiting in de afscheidsrede. Vgl. Joh. 14,23-26 Vgl. Joh. 15, 7.16 Vgl. Joh. 16, 13-15 Vgl. Joh. 16, 23-27 In de Heilige Geest is het christelijke gebed een liefdesgemeenschap met de Vader niet alleen door Christus maar ook in Hem: "Tot nu toe hebt gij niets gevraagd in mijn Naam. Vraagt en gij zult verkrijgen, opdat uw vreugde volkomen zij" (Joh. 16, 24).
Het gebed tot Jezus werd al verhoord tijdens zijn openbare leven, via tekenen die vooruitliepen op de macht van zijn dood en verrijzenis: Jezus verhoorde het gelovige gebed, uitgedrukt hetzij in woorden (de melaatse; Vgl. Mc. 1, 40-41 Jaïrus; Vgl. Mc. 5, 36 de Kananeese; Vgl. Mc. 7, 29 de goede moordenaar Vgl. Lc. 23, 39-43 ) hetzij in stilte (de dragers van de lamme; Vgl. Mc. 2, 5 de vrouw die aan bloedvloeiing lijdt en die zijn kleren aanraakt; Vgl. Mc. 5, 28 de tranen en de balsem van de zondares Vgl. Lc. 7, 37-38 ). Het dringende verzoek van de blinden "Heb medelijden met ons, Zoon van David" (Mt. 9, 27) of "Zoon van David, heb medelijden met mij" (Mc. 10, 48) is overgenomen in de traditie van het gebed tot Jezus: "Jezus, Christus, Zoon van God, Heer, wees mij, zondaar, genadig!". Of het nu gaat om genezing van ziekten of vergiffenis van zonden, Jezus beantwoordt steeds het gebed dat Hem met geloof aanroept: "Ga in vrede, uw geloof heeft u gered".
De heilige Augustinus vat op bewonderenswaardige wijze de drie dimensies van het gebed van Jezus samen: "Hij bidt voor ons als onze priester. Hij bidt in ons allen als ons hoofd en wij bidden tot Hem als onze God. Erkennen wij dan ook onze stem in Hem en zijn stem in ons". H. Augustinus, Enarrationes in Psalmos. 85,1 Vgl. Congregatie voor de Eredienst en de Sacramenten, Liturgie van de Getijden volgens de Romeinse ritus (tweede standaarduitgave 1985), Algemene inleiding op het getijdengebed, Institutio Generalis de Liturgia Horarum (7 apr 1985). 7 (in: Getijdenboek, Alg. inl./Eigen teksten blz. 23; Vgl. ook: Getijdenboek. Lect. I,2,92
Het gebed van Maria wordt ons geopenbaard bij het aanbreken van de volheid van de tijd. Vóór de menswording van de Zoon van God en vóór de uitstorting van de heilige Geest, werkt haar gebed op unieke wijze mee aan het heilsplan van de Vader: tijdens de aankondiging met het oog op de ontvangenis van Christus, Vgl. Lc. 1, 38 op Pinksteren voor de vorming van de Kerk, het lichaam van Christus. Vgl. Hand. 1, 14 In het geloof van zijn nederige dienstmaagd krijgt de gave van God de ontvangst die Hij vanaf het begin van de tijden verwacht heeft. De vrouw die door toedoen van de allerhoogste "vol van genade" is geworden, antwoordt door haar hele wezen aan te bieden: "Zie de dienstmaagd des Heren; mij geschiede naar uw woord". "Fiat", dat is het christelijke gebed: helemaal van Hem zijn, omdat Hij helemaal van ons is.
Het evangelie openbaart ons hoe Maria bidt en ten beste spreekt in het geloof: in Kana Vgl. Joh. 2, 1-12 bidt de moeder van Jezus tot haar Zoon om tegemoet te komen aan de noden van een bruiloftsmaal, teken van een ander maal, en wel het bruiloftsmaal van het lam, waarbij. Hij op vraag van de Kerk, zijn bruid, zijn lichaam en bloed geeft. En het is wanneer het uur aanbreekt van het nieuwe verbond, aan de voet van het kruis, Vgl. Joh. 19, 25-27 dat Maria verhoord wordt als de Vrouw, de nieuwe Eva, de ware "moeder van de levenden".
Daarom is de lofzang van Maria, Vgl. Lc. 1, 46-55 het Latijnse "Magnificat", het byzantijnse "Megalinárion", zowel de lofzang van de moeder van God als die van de Kerk, lofzang van de dochter van Sion en van het nieuwe Volk van God; het dankgebed voor de volheid van de genade, kwistig uitgereikt in de heilsgeschiedenis, de lofzang van de "armen" van wie de hoop ten volle vervuld werd bij het in vervulling gaan van de beloften gedaan aan onze vaderen "voor eeuwig aan Abraham en aan zijn geslacht".