CATECHISMUS VAN DE KATHOLIEKE KERK
(Soort document: Catechismus-Compendium)
15 augustus 1997
5 - De overheid in de burgerlijke samenleving
Het vierde gebod gebiedt ons ook om al diegenen te eerbiedigen die door God, tot ons welzijn in de samenleving, met gezag bekleed zijn. Het verduidelijkt de plichten van degenen die gezag uitoefenen èn van degenen aan wie dit ten goede komt.
Plichten van de burgerlijke overheid
Zij die gezag uitoefenen, moeten dit doen als een dienaar: "Wie onder u groot wil zijn, moet dienaar van u zijn" (
Mt. 20, 26). De uitoefening van gezag wordt in moreel opzicht bepaald door de goddelijke oorsprong, de redelijke natuur en het specifiek object van dit gezag. Niemand mag iets opleggen of bevelen wat in strijd is met de menselijke waardigheid en met de natuurwet.
De
politieke overheid moet de fundamentele rechten van de menselijke persoon eerbiedigen. Zij moet humaan rechtspreken met eerbiediging van ieders rechten, met name van de gezinnen en de behoeftigen.
De politieke rechten die verbonden zijn aan het staatsburgerschap, kunnen en moeten toegekend worden volgens de eisen van het algemeen welzijn. Ze mogen door de publieke overheid niet opgeschort worden zonder een wettige reden, die in verhouding staat tot de maatregel. De uitoefening van de politieke rechten is gericht op het algemeen welzijn van de natie en van de hele menselijke gemeenschap.
Al wie aan het gezag onderworpen is, moet zijn meerderen beschouwen als vertegenwoordigers van God, die hen heeft aangesteld als uitdelers van zijn gaven:
Vgl. Rom. 13, 1-2
"Onderwerpt u aan alle menselijke instellingen terwille van de Heer. (...) Leeft als vrije mensen maar maakt als dienstknechten van God van de vrijheid geen voorwendsel voor de ondeugd" (
1 Pt. 2, 13.16). De loyale medewerking omvat het recht, soms zelfs de plicht om gegronde kritiek uit te oefenen op wat in hun ogen afbreuk doet aan de menselijke waardigheid of aan het algemeen welzijn.
Het is
de plicht van de burgers om samen met de burgerlijke overheid bij te dragen tot het welzijn van de samenleving in een geest van waarheid, rechtvaardigheid, solidariteit en vrijheid. De liefde voor het
vaderland en de dienst eraan behoren tot de plicht van erkentelijkheid en naastenliefde. De gehoorzaamheid aan het wettelijk gezag en het dienen van het algemeen welzijn vragen van de burgers dat zij hun rol in het leven van de politieke gemeenschap vervullen.
De onderdanigheid aan het gezag en de gezamenlijke verantwoordelijkheid voor het algemeen welzijn leggen de zedelijke verplichting op om belasting te betalen, gebruik te maken van het stemrecht en het land te verdedigen:
Geeft ieder wat hem toekomt: belasting en rechten aan wie gij belasting en rechten verschuldigd zijt; ontzag en eerbied aan wie ontzag en eerbied toekomen (Rom. 13, 7).
(De christenen) wonen in hun eigen vaderland, maar als waren zij daar gevestigde vreemdelingen. Zij hebben alles gemeenschappelijk met de anderen als burgers, en zij hebben van alles te verduren als vreemden (...). Zij gehoorzamen aan de geldende wetten, maar zij overtreffen deze door hun levenswijze (...). God heeft hen geplaatst op een belangrijke past die zij volstrekt niet magen verlaten. Apostolische Vader, Brief aan Diognetus. 5,5.10; 6,10, vert. Getijdenboek I,3,108
De Apostel spoort ons aan om gebeden te verrichten en te danken voor de koningen en voor allen die gezag uitoefenen, "opdat wij ongestoord en rustig, een in alle opzichten godvruchtig en waardig leven kunnen leiden" (1 Tim. 2, 2).
De rijkere naties zijn verplicht zoveel mogelijk onderdak te bieden aan de vreemdeling die op zoek is naar de veiligheid en het levensonderhoud, dat hij in eigen land niet kan vinden. De overheid moet ervoor zorgen dat het natuurrecht geëerbiedigd wordt, dat de gast onder de bescherming plaatst van degenen die hem ontvangen.
De politieke overheid mag, met het oog op het algemeen welzijn dat zij moet behartigen, het recht van immigratie afhankelijk maken van een aantal juridische voorwaarden, met name van het onderhouden van de plichten van de migranten ten overstaan van het land dat hen opneemt. De immigrant moet met dankbaarheid het materiële en geestelijke erfgoed eerbiedigen van het land dat hem ontvangt; hij moet de wetten ervan onderhouden en mee in de lasten dragen.
De burger is in geweten verplicht om de voorschriften van de burgerlijke overheid niet te volgen, wanneer deze zouden ingaan tegen de eisen van de zedelijke orde, tegen de fundamentele rechten van de menselijke persoon of tegen de leer van het Evangelie.
Het weigeren van gehoorzaamheid aan de burgerlijke overheid, wanneer haar eisen ingaan tegen de voorschriften van het juiste geweten, wordt gerechtvaardigd door het onderscheid tussen de dienst aan God en het dienen van de politieke gemeenschap. "Geef aan de keizer wat de keizer toekomt en aan God wat aan God toekomt" (
Mt. 22, 21). "Men moet aan God meer gehoorzamen dan aan de mensen" (
Hand. 5, 29).
Als burgers door het openbaar gezag dat zijn bevoegdheid te buiten gaat, in verdrukking gebracht worden, dan mogen zij van hun kant niet weigeren wat objectief wordt gevraagd door het algemeen welzijn; maar men mag het niet ongeoorloofd noemen, als zij hun rechten en die van hun medeburgers tegen machtsmisbruik verdedigen, binnen de grenzen die de natuurwet en de wet van het Evangelie stellen. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 74. § 5
Gewapend
verzet tegen onderdrukking door de politieke overheid is alleen geoorloofd, wanneer de volgende voorwaarden allemaal vervuld zijn:
1 - het moet gaan om duidelijke, ernstige en voortdurende schendingen van de fundamentele mensenrechten;
2 - alle andere middelen moeten uitgeput zijn;
3 - er mogen geen ergere wantoestanden worden veroorzaakt;
4 - er moet een gegronde hoop bestaan op positieve resultaten;
5 - ieder redelijk uitzicht op betere oplossingen moet ontbreken.
De politieke gemeenschap en de Kerk
Elke gemeenschap steunt, tenminste impliciet, op een bepaalde visie op de mens en zijn bestemming; daaruit put ze de criteria voor haar oordelen, haar waardenhiërarchie en haar gedragslijn. De meeste samenlevingen hebben hun instellingen gebouwd op de stelregel dat de mens boven de materiële dingen staat. Alleen de door God geopenbaarde godsdienst heeft echter helder en duidelijk in God, Schepper en Verlosser, de oorsprong en het einddoel van de mens erkend. De Kerk nodigt de politieke overheid uit om haar oordelen en beslissingen op deze inspiratie van de waarheid over God en over de mens te oriënteren.
De samenlevingen die deze achtergrond niet erkennen of hem weigeren te aanvaarden met een beroep op hun onafhankelijkheid tegenover God, moeten hun criteria en hun doelstellingen ofwel in zichzelf zoeken of ze ontlenen aan een bepaalde ideologie; door het feit dat ze geen objectief criterium voor goed en kwaad kunnen aanvaarden, kennen ze zichzelf een absolute macht toe over de mens en zijn bestemming, ofwel openlijk ofwel in het geheim, zoals blijkt uit de geschiedenis. Vgl. H. Paus Johannes Paulus II, Encycliek, Ter gelegenheid van de honderdste verjaardag van de encycliek Rerum Novarum, Centesimus Annus (1 mei 1991), 45.46
Het behoort tot de zending van de Kerk "een moreel oordeel te vellen, ook over dingen die tot de politieke orde behoren, wanneer de fundamentele rechten van de persoon, of het heil van de zielen dit eisen, daarbij alle en alleen die hulpmiddelen aanwendend, die met het Evangelie en het welzijn van allen, naar verscheidenheid van tijd en omstandigheden, overeenkomen".
2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk in de wereld van deze tijd, Gaudium et Spes (7 dec 1965), 76. § 5
© 1997, Libreria Editrice Vaticana
waarin verwerkt niet officiële aanpassing aan de "editio typica"