
15 augustus 1997
De christelijke zin van de dood wordt geopenbaard in het licht van het paasmysterie van de dood en de verrijzenis van Christus, in wie onze enige hoop is gelegen. De Christen die in Christus Jezus sterft, "verhuist uit dit lichaam om zijn intrek te nemen bij de Heer" (2 Kor. 5, 8).
Op de dag van zijn sterven begint voor de Christen aan het einde van zijn sacramenteel leven de voltooiing van zijn nieuwe geboorte, die met het Doopsel een aanvang nam. Op die dag begint de definitieve "gelijkvormigheid" naar "het beeld van zijn Zoon", die werd meegedeeld door de zalving met de Heilige Geest. Zelfs al moet een Christen nog een laatste loutering ondergaan, alvorens hij met het bruiloftskleed getooid kan worden, op die dag begint de deelname aan het gastmaal van het koninkrijk, waarvan de Eucharistie het onderpand vormde.
De Kerk, die als een moeder op sacramentele wijze de christen tijdens zijn aardse pelgrimstocht in haar schoot heeft gedrag en, begeleidt hem op het einde van zijn tocht, om hem "in de handen van de Vader" toe te vertrouwen. In Christus draagt zij het kind van haar genade op aan de Vader, en de kiem van het lichaam dat in heerlijkheid zal verrijzen, Vgl. 1 Kor. 15, 42-44 vertrouwt zij hoopvol aan de aarde toe. Deze offerande wordt ten volle gevierd door het offer van de Eucharistie; de zegeningen die aan de Eucharistie voorafgaan en die erop volgen zijn sacramentalia.