15 augustus 1997
Aangezien Christus het dienstwerk van de verzoening aan zijn apostelen heeft toevertrouwd, Vgl. Joh. 20, 23 Vgl. 2 Kor. 5, 18 zetten hun opvolgers, de bisschoppen en de presbyters als medewerkers van de bisschoppen, de uitoefening van dit dienstwerk voort. Het zijn in feite de bisschoppen en de presbyters die krachtens het Wijdingssacrament de macht hebben alle zonden te vergeven "in de naam van de Vader en de Zoon en de Heilige Geest".
De vergeving van de zonden bewerkt verzoening met God, maar ook met de Kerk. De bisschop, zichtbaar hoofd van de particuliere Kerk, wordt van oudsher dan ook terecht beschouwd als de persoon aan wie in eerste instantie de macht en het dienstwerk van de verzoening toekomen: hij regelt de bediening van het Boetesacrament. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 26. vert. uit Lat. De presbyters, zijn medewerkers, oefenen dit dienstwerk uit in de mate dat zij volgens het kerkelijk recht deze taak hetzij van hun bisschop (of religieus overste), hetzij van de Paus ontvangen hebben. Vgl. Wetboek, Codex van het Canonieke recht, Codex Iuris Canonici (25 jan 1983), 844.967-969.972 Vgl. Wetboek, Codex van Canoniek Recht van de Oosterse Kerken, Codex Canonum Ecclesiarum Orientalium (1 okt 1991), 722. §§ 3-4
Bepaalde bijzonder zware zonden gaan gepaard met excommunicatie, de strengste kerkelijke straf, die het ontvangen van de Sacramenten en de uitoefening van bepaalde kerkelijke handelingen belet. Vgl. Wetboek, Codex van het Canonieke recht, Codex Iuris Canonici (25 jan 1983), 1331 Vgl. Wetboek, Codex van Canoniek Recht van de Oosterse Kerken, Codex Canonum Ecclesiarum Orientalium (1 okt 1991), 1431.1434 Bijgevolg kunnen hiervan volgens het kerkelijk recht enkel de Paus, de plaatselijke bisschop of door hen gevolmachtigde priesters ontslaan. Vgl. Wetboek, Codex van het Canonieke recht, Codex Iuris Canonici (25 jan 1983), 1354-1357 Vgl. Wetboek, Codex van Canoniek Recht van de Oosterse Kerken, Codex Canonum Ecclesiarum Orientalium (1 okt 1991), 1420 In stervensgevaar kan iedere priester, zelfs al heeft hij geen bevoegdheid om biecht te horen, van elke zonde Vgl. Wetboek, Codex van het Canonieke recht, Codex Iuris Canonici (25 jan 1983), 976 Vgl. Wetboek, Codex van Canoniek Recht van de Oosterse Kerken, Codex Canonum Ecclesiarum Orientalium (1 okt 1991), 725. pro peccatorum vero absolutione en excommunicatie ontslaan.
Priesters moeten de gelovigen ertoe aansporen tot het Boetesacrament te naderen en moeten zich bereid tonen dit Sacrament te vieren, telkens wanneer de Christenen er redelijkerwijze om vragen. Vgl. Wetboek, Codex van het Canonieke recht, Codex Iuris Canonici (25 jan 1983), 986 Vgl. Wetboek, Codex van Canoniek Recht van de Oosterse Kerken, Codex Canonum Ecclesiarum Orientalium (1 okt 1991), 735 Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over het leven en dienst van de priester, Presbyterorum Ordinis (7 dec 1965), 13
Bij het vieren van het Boetesacrament vervult de priester het dienstwerk van de goede herder die op zoek gaat naar het verloren schaap, ook dat van de barmhartige Samaritaan die de wonden verbindt, dat van de vader die uitkijkt naar de verloren zoon en hem bij zijn terugkeer ontvangt, het dienstwerk van de rechtvaardige rechter die zonder aanzien des persoons oordeelt en wiens oordeel tegelijk rechtvaardig en barmhartig is. Kortom, de priester is het teken en het instrument van Gods barmhartige liefde voor de zondaar.
De biechtvader is geen meester maar dienaar van Gods vergeving. De bedienaar van dit sacrament moet zich verenigen met de bedoeling en de liefde van Christus. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Decreet, Over het leven en dienst van de priester, Presbyterorum Ordinis (7 dec 1965), 13 Hij moet beschikken over een beproefde kennis van de christelijke levenswijze, over ervaring in menselijke aangelegenheden, over eerbied en fijngevoeligheid voor wie gevallen is; hij moet de waarheid liefhebben, trouw zijn aan het kerkelijk leergezag en de boeteling geduldig leiden naar genezing en volwassenheid. Hij moet voor hem bidden en boete doen, terwijl hij hem toevertrouwt aan de barmhartigheid van de Heer.
Gezien het delicate karakter en de verhevenheid van dit dienstwerk en de eerbied die men aan personen verschuldigd is, verklaart de Kerk dat elke priester die biecht hoort, onder zeer strenge straffen Vgl. Wetboek, Codex van het Canonieke recht, Codex Iuris Canonici (25 jan 1983), 1388. § 1 Vgl. Wetboek, Codex van Canoniek Recht van de Oosterse Kerken, Codex Canonum Ecclesiarum Orientalium (1 okt 1991), 1456 verplicht is tot absolute geheimhouding van de zonden die zijn boetelingen hem beleden hebben. Hij mag ook geen gebruik maken van wat hij door de Biecht over het leven van de boetelingen te weten is gekomen. Deze geheimhouding, die geen uitzonderingen duldt, wordt het "biechtgeheim of sacramentele zegel" genoemd, want wat de boeteling aan de priester kenbaar heeft gemaakt, blijft door het Sacrament "verzegeld".