
15 augustus 1997
De gewelddadige dood van Jezus is geen toeval geweest, vrucht van een ongelukkige samenloop van omstandigheden. Zijn dood hoort tot het mysterie van Gods heilsbeschikking, zoals Petrus vanaf zijn eerste Pinksterpreek de joden van Jeruzalem uitlegt: "Hem die volgens Gods vastgestelde raadsbesluit en voorkennis is overgeleverd, hebt gij door de hand van goddelozen aan het kruis genageld en gedood" (Hand. 2, 23). Deze Bijbelse taal betekent niet dat zij die "Jezus hebben overgeleverd" Vgl. Hand. 3, 13 , alleen maar de passieve uitvoerders zijn geweest van een door God van tevoren geschreven scenario.
Voor God is elk moment van de tijd actueel aanwezig. Hij stelt derhalve zijn eeuwig raadsbesluit van "voorbeschikking" vast en sluit daarbij het vrije antwoord van iedere mens op zijn genade in: "Inderdaad, zij hebben in deze stad samengespannen tegen uw heilige dienaar Jezus, die Gij gezalfd hebt: zowel Herodes als Pontius Pilatus, tezamen met de heidenen en de stammen van Israël Vgl. Ps. 2, 1-2 , om alles te doen wat uw hand en raadsbesluit tevoren bepaald had dat geschieden moest" (Hand. 4, 27-28). God heeft de handelingen die uit hun verblinding voortkwamen Vgl. Mt. 26, 54 Vgl. Joh. 18, 36 Vgl. Joh. 19, 11 , toegelaten om zijn heilsplan te verwezenlijken. Vgl. Hand. 3, 17-18
Dit goddelijk heilsplan dat zich door de terechtstelling van de "rechtvaardige dienstknecht" Vgl. Jes. 53, 11 Vgl. Hand. 3, 14 zou voltrekken was tevoren in de Schrift aangekondigd als een mysterie van universele verlossing, d.w.z. van een vrijkoping, die de mensen verlost uit de slavernij van de zonde Vgl. Jes. 53, 11-12 Vgl. Joh. 8, 34-36 . De heilige Paulus verkondigt in een geloofsbelijdenis die hij, naar hij zegt, "ontvangen" Vgl. 1 Kor. 15, 3 heeft, dat "Christus gestorven is voor onze zonden volgens de Schriften" (1 Kor. 15, 3) Vgl. Hand. 3, 18 Vgl. Hand. 7, 52 Vgl. Hand. 13, 29 Vgl. Hand. 26, 22-23 De verlossende dood van Jezus vervult in het bijzonder de profetie over de lijdende dienaar Vgl. Jes. 53, 7-8 Vgl. Hand. 8, 32-35 . Jezus zelf heeft de zin van zijn leven en dood verduidelijkt in het licht van de lijdende dienaar Vgl. Mt. 20, 28 . Na zijn verrijzenis heeft Hij deze verklaring van de Schrift aan de leerlingen van Emmaüs gegeven Vgl. Lc. 24, 25-27 en vervolgens aan de apostelen zelf Vgl. Lc. 24, 44-45 .
De heilige Petrus kan bijgevolg het apostolisch geloof in het goddelijk heilsplan zo formuleren: "Gij zijt verlost uit het zinloze bestaan, dat gij van uw vaderen hadt geërfd, door het kostbaar bloed van Christus, het lam zonder vlek of gebrek, dat uitverkoren was vóór de grondlegging der wereld, maar eerst op het einde der tijden is verschenen, om uwentwil" (1 Pt. 1, 18-20). De zonden van de mensen, die volgen op de erfzonde, worden bestraft door de dood Vgl. Rom. 5, 12 Vgl. 1 Kor. 15, 56 . Door zijn eigen Zoon het bestaan van een slaaf Vgl. Fil. 2, 7 , namelijk van een menselijke natuur die door de zonde gevallen is en overgeleverd is aan de dood Vgl. Rom. 8, 3 , te laten aannemen, "heeft God Hem voor ons tot zonde gemaakt, Hem die geen zonde heeft gekend, opdat wij door Hem Gods eigen heiligheid zouden worden" (2 Kor. 5, 21).
Jezus heeft de veroordeling niet gekend, als had Hij zelf gezondigd Vgl. Joh. 8, 46 . Maar in de verlossende liefde die Hem altijd met de Vader verenigde Vgl. Joh. 8, 29 , heeft Hij ons, toen wij door de zonde van God afgedwaald waren, aangenomen, zodat Hij in onze naam op het kruis kon zeggen: "Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten?" (Mc. 15, 34) Vgl. Ps. 22, 1 . Na zijn lot zo met dat van ons, zondaars, verbonden te hebben "heeft God zelfs zijn eigen Zoon niet gespaard, maar heeft Hij Hem voor ons allen overgeleverd" (Rom. 8, 32), opdat wij "met God verzoend zijn" door de dood van zijn Zoon (Rom. 5, 10).