15 augustus 1997
Jezus heeft een plechtige waarschuwing laten horen toen Hij bij het begin van de Bergrede de Wet, die God ten tijde van het Eerste Verbond op de Sinaï gegeven had, voorstelde in het licht van de genade van het Nieuwe Verbond:
"Denkt niet dat Ik gekomen ben om Wet en Profeten op te heffen; Ik ben niet gekomen om op te heffen, maar om de vervulling te brengen. Want voorwaar, Ik zeg u: "Eerder nog zullen hemel en aarde vergaan, dan dat één jota of haaltje vergaat uit de Wet, voordat alles geschied is. Wie dus een van die voorschriften, zelfs het geringste, opheft en zo de mensen leert, zal de geringste geacht worden in het rijk der hemelen, maar wie ze onderhoudt en leert, zal groot geacht worden in het rijk der hemelen" (Mt. 5, 17-19).
Jezus, de Messias van Israël, de grootste dus in het rijk der hemelen, moest de Wet, zoals Hij zelf zegt, vervullen door deze in haar geheel tot in de kleinste voorschriften ten uitvoer te brengen. Hij is zelfs de enige die dat op volmaakte wijze heeft kunnen doen Vgl. Joh. 8, 46 Zoals de joden zelf erkennen, hebben zij de Wet nooit in haar geheel kunnen vervullen zonder het geringste voorschrift ervan te overtreden. Vgl. Joh. 7, 19 Vgl. Hand. 13, 38-41 Vgl. Hand. 15, 10 Daarom vragen de kinderen van Israël elk jaar bij het feest van de verzoening God om vergeving voor hun overtredingen van de Wet. De Wet vormt immers één geheel en, zoals de heilige Jakobus in herinnering brengt, "wie de hele Wet onderhoudt, maar op één punt struikelt, die staat schuldig ten opzichte van het geheel". (Jak. 2, 10) Vgl. Gal. 3, 10 Vgl. Gal. 5, 3
Dit principe van het onderhouden van de gehéle Wet, niet alleen naar de letter, maar ook naar de geest, was de Farizeeën dierbaar. Door dit voor Israël sterk te benadrukken, hebben zij veel joden in de tijd van Jezus gebracht tot een extreme religieuze ijver Vgl. Rom. 10, 2 . Dit kon alleen maar, wilde het niet uitlopen op een "schijnheilige" casuïstiek Vgl. Mt. 15, 3-7 Vgl. Lc. 11, 39-54 , het volk voorbereiden op dit ongehoord ingrijpen van God, dat zal bestaan in de volmaakte vervulling van de Wet door de enige Rechtvaardige in de plaats van alle zondaars Vgl. Jes. 53, 1 Vgl. Heb. 9, 15 .
De volmaakte vervulling van de Wet kon alleen maar het werk zijn van de goddelijke wetgever, geboren onder de Wet in de persoon van de Zoon Vgl. Gal. 4, 4 . In Jezus verschijnt de Wet niet meer als gegrift op stenen tafelen, maar als gegrift "in het binnenste" (Jer. 31, 33) van de Dienaar die, omdat Hij "het recht openbaar maakt" (Jes. 42, 3) "de man van het verbond met het volk" (Jes. 42, 6) geworden is. Jezus vervult de Wet zozeer dat Hij "de vloek van de Wet" (Gal. 3, 13) op zich neemt die zij die "zich niet metterdaad houden aan alle voorschriften in het boek der Wet" (Gal. 3, 10), zich op de hals gehaald hadden, want "er heeft een sterven plaatsgehad dat bevrijding brengt van de zonden die onder het eerste verbond zijn bedreven" (Heb. 9, 15).
Jezus is de joden en hun geestelijke leiders voorgekomen als een "rabbi" Vgl. Joh. 11, 28 Vgl. Joh. 3, 2 Vgl. Mt. 22, 23-24.34-36 . Hij heeft vaak argumenten gebruikt in het kader van de rabbijnse interpretatie van de wet Vgl. Mt. 12, 5 Vgl. Mt. 9, 12 Vgl. Mc. 2, 23-27 Vgl. Lc. 6, 6-9 Vgl. Joh. 7, 22-23 , maar tegelijkertijd moest Jezus de wetgeleerden wel voor het hoofd stoten, omdat Hij er geen genoegen mee nam zijn interpretatie naast die van hen te stellen: "Hij onderrichtte niet zoals hun schriftgeleerden, maar als iemand die gezag bezit" (Mt. 7, 28-29). In Hem is het hetzelfde Woord van God dat op de Sinaï geklonken heeft om Mozes de geschreven Wet te geven en dat zich opnieuw laat horen op de berg van de zaligsprekingen Vgl. Mt. 5, 1 . Het schaft de Wet niet af, maar vervult die door op goddelijke wijze zijn uiteindelijke interpretatie ervan te geven: "Gij hebt gehoord, dat tot onze voorouders is gezegd (...), maar Ik zeg u" (Mt. 5, 33-34). Met ditzelfde goddelijke gezag wijst Hij sommige "menselijke overleveringen" Vgl. Mc. 7, 8 van de Farizeeën af, die "het woord Gods krachteloos maken" Vgl. Mc. 7, 13 .
Jezus gaat verder: Hij vervult de Wet inzake de reinheid van voedsel, die zo belangrijk was in het dagelijks leven van de jood, door de "pedagogische" betekenis Vgl. Gal. 3, 24 ervan te onthullen door middel van een goddelijke interpretatie: "Al wat van buitenaf in de mens komt, kan hem niet bezoedelen (...)", en hiermee verklaart Hij alle voedsel rein. "Wat uit de mens komt, dat bezoedelt de mens. Want uit het binnenste, uit het hart van de mensen komen boze gedachten" (Mc. 7, 18-21). Door met goddelijk gezag de uiteindelijke interpretatie van de Wet te geven kwam Jezus tegenover sommige wetgeleerden te staan, die zijn interpretatie van de Wet, die toch gewaarborgd werd door de goddelijke tekenen waarmee die interpretatie gepaard ging Vgl. Joh. 5, 36 Vgl. Joh. 10, 25.37-38 Vgl. Joh. 12, 37 niet aanvaardden. Dit geldt in het bijzonder voor de kwestie aangaande de sabbat: Jezus herinnert eraan, dikwijls gebruikmakend van rabbijnse argumenten Vgl. Mc. 2, 25-27 Vgl. Joh. 7, 22-24 , dat de sabbatrust niet verstoord wordt door de dienst aan God Vgl. Mt. 12, 15 Vgl. Num. 28, 9 of de naaste Vgl. Lc. 13, 15-16 Vgl. Lc. 14, 3-4 , een dienst waarvan zijn genezingen de verwezenlijking zijn.