CATECHISMUS VAN DE KATHOLIEKE KERK
(Soort document: Catechismus-Compendium)
15 augustus 1997
De zonde is in de geschiedenis van de mens aanwezig: het zou een nutteloze poging zijn haar te ontkennen of aan deze duistere realiteit andere namen te geven. Om te proberen te begrijpen wat de zonde is, moeten wij eerst
de innige band tussen God en de mens erkennen, want buiten deze relatie wordt het kwaad van de zonde niet ontmaskerd in zijn ware hoedanigheid van afwijzing van en verzet ten opzichte van God, terwijl dit kwaad blijft drukken op het leven van de mens en de geschiedenis.
De realiteit van de zonde, en meer in het bijzonder van de erfzonde, wordt slechts duidelijk in het licht van de goddelijke openbaring. Zonder de kennis die zij ons over God geeft, kan men de zonde niet duidelijk herkennen en is men geneigd haar alleen maar te verklaren als: een gebrek aan groei, als een psychologische zwakte, een fout, het noodzakelijk gevolg van een ontoereikende maatschappelijke structuur. Alleen in het licht van de kennis van Gods heilsplan voor de mens begrijpt men dat de zonde een misbruiken is van de vrijheid die God geeft aan mensen, die geschapen zijn om Hem en elkaar te kunnen beminnen.
Met het voortschrijden van de openbaring wordt ook de realiteit van de zonde duidelijk gemaakt. Hoewel Gods volk uit het Oude Testament het verdriet in het menselijk bestaan bezien heeft in het licht van het verhaal van de zondeval in Genesis, kon het de uiteindelijke betekenis van dit verhaal, die pas in het licht van de dood en de verrijzenis van Jezus Christus duidelijk wordt, niet begrijpen.
Vgl. Rom. 5, 12-21
Men moet Christus kennen als de bron van genade om Adam te herkennen als de bron van zonde. De Geest, de Helper, gezonden door de verrezen Christus, Hij is het die gekomen is "om de wereld te overtuigen van wat zonde is" (
Joh. 16, 8) door Hem die haar Verlosser is, te openbaren.
De leer over de erfzonde is, om zo te zeggen, de "keerzijde" van de blijde boodschap dat Jezus de Heiland is van alle mensen, dat allen behoefte hebben aan het heil en dat het heil aan allen dankzij Christus aangeboden wordt. De kerk die de gedachte van de Heer kent,
Vgl. 1 Kor. 2, 16
weet goed dat men de openbaring van de erfzonde niet kan aantasten zonder afbreuk te doen aan het mysterie van Christus.