15 augustus 1997
Door de bijstand van de heilige Geest kan het verstaan van zowel de werkelijkheden als van de woorden van de geloofsoverlevering, groeien in het leven van de kerk:
De christelijke gebedstraditie is één van de vormen waarin de groei binnen de Overlevering van het geloof zich voltrekt. Dit proces vindt voornamelijk plaats door bezinning en studie van de gelovigen die de gebeurtenissen en de woorden van de heilsgeschiedenis in hun hart bewaren, alsmede door het innerlijk begrip van de geestelijke dingen die zij ervaren. Vgl. 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Goddelijke openbaring, Dei Verbum (18 nov 1965), 8
In haar taak van onderricht en toepassing van de christelijke moraal heeft de kerk de toewijding van de herders, de wetenschap van de theologen, de bijdrage van alle Christenen en mensen van goede wil nodig. Het geloof en de praktijk van het Evangelie geven aan ieder een ervaring van "leven in Christus", die hem verlicht en hem in staat stelt de goddelijke en menselijke werkelijkheden te waarderen volgens de Geest van God. Vgl. 1 Kor. 2,10-15 Zo kan de Heilige Geest zich bedienen van de nederigsten om de geleerden en de hoogwaardigheidsbekleders te verlichten.
De zesde zaligspreking verklaart: "Zalig de zuiveren van hart, want zij zullen God zien" (Mt. 5, 8). Met de "zuiveren van hart" worden diegenen bedoeld, die hun verstand en hun wil hebben afgestemd op de eisen van Gods heiligheid, vooral op drie terreinen: de naastenliefde'. Vgl. 1 Tim. 4, 3.9 Vgl. 2 Tim. 2, 22 de kuisheid of de seksuele eerbaarheid; Vgl. Ef. 4, 19 de waarheidsliefde en de rechtgelovigheid. Vgl. 2 Tim. 2, 23.26 Er is een verband tussen de zuiverheid van het hart, van het lichaam en van het geloof:
De gelovigen moeten de artikelen van het geloof aanvaarden "opdat ze, door te geloven, aan God zouden gehoorzamen; en opdat ze, door te gehoorzamen, goed zouden leven; en opdat ze, door goed te leven, hun hart zouden zuiveren en door hun hart te zuiveren zouden begrijpen wat ze geloven". H. Augustinus, De fide et symbolo (1 okt 393). 10,25: PL 40, 196