De gelovigen dienen "zorgvuldig onderscheid te leren maken tussen de rechten en de plichten die hun als leden van de kerk en die welke hun als leden van de menselijke maatschappij toekomen. Zij dienen ernaar te streven beide categorieën harmonisch met elkaar te verbinden, waarbij zij niet mogen vergeten dat zij zich in iedere tijdelijke aangelegenheid moeten laten leiden door hun christelijk geweten: immers, geen enkele menselijke activiteit kan zich, ook niet inzake tijdelijke aangelegenheden, aan Gods heerschappij onttrekken". 2e Vaticaans Concilie, Constitutie, Over de Kerk, Lumen Gentium (21 nov 1964), 36. vert. uit Lat.